In september 1987 verscheen een brochure van 48 bladzijden, geschreven door Gerrit de Goignies en getiteld “Tiense Jaargetijden 1986”. Het boekje bevat korte teksten en foto’s bij gebeurtenissen die in Groot-Tienen in 1986 hebben plaatsgehad. Deze romanist-germanist schrijft in het “Nieuwsblad” onder de schuilnaam GDT of voluit Gerrit de Goignies Tienen.

De Goignies is een Franse herkomstnaam. Anders gezegd: de voorouders van Gerrit zijn afkomstig van Goignies. Welke plaats hiermee bedoeld wordt, is niet duidelijk. Hiervoor moet de naamdrager eerst zijn stamboom opstellen. Wel kunnen we de gemeenten met de naam Goignies (of een variant hiervan) opzoeken.

In het bekende “Toponymisch Woordenboek” van M. Gysseling (2 delen, 1960) vinden we op bladzijde 412 Gognies, gelegen in Anderlues, in het arrondissement Thuin, met als oudste attestatie: 1190 kopie 15e eeuw Gosneis. Andere plaatsnamen zijn Goegnies, gelegen in Gommegnies, arrondissement Avesnes-sur-Helpe in het Franse Noorderdepartement, met als oudste vormen: 1155 kopie tweede helft 13e eeuw Goignias, en 1163 kopie id. Goigniis, enz. (Gysseling, blz. 411); en Goegnies, gelegen in Houdeng-Goegnies in het Henegouwse Zinnik, met als oudste vormen Goinniis, Goineis, Guenies, Gonnies (o.c.).

Een gelijkaardig toponiem vinden we ook bij Jules Herbillon, “Toponymes hesbignons (G-)”, in de Handelingen van de Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie (XXXVI, 1962, blz. 132 addenda). Tussen Rogerée in Jehay-Bodegnée en Hepsée in Verlaine heette een plaatsnaam rond 1340 en goiegneez, in 1441 en Goingnee.

Al deze plaatsnamen gaan volgens Gysseling terug op de nederzettingsnaam *Gaujiniacas, met de betekenis “toebehorend aan Gaujo”. Het is een typisch Germaans-Romaanse kombinatie. De persoonsnaam Gaujo is Germaans. De uitgang -iniacas is duidelijk een Romaanse akkusatief meervoud.

De uitgang is een voortzetting van het Gallo-Romeinse nederzettingsnamensuffiks -iacum. Voorbeelden hiervan zijn bij Tienen Kumtich en Vissenaken, respektievelijk uit *Comitiacum (toebehorend aan Comitius) en *Fescenniacum (toebehorend aan Fescennius). Er zijn echter twee belangrijke verschillen: 1° het eerste lid in de Gallo-Romeinse namen is een Latijnse persoonsnaam en 2° de nederzettingsnaam staat in het enkelvoud.

Doordat in Gallo-Romeinse tijd het achtervoegsel -inius zeer produktief was bij de vorming van persoonsnamen, gaan daarvan afgeleide nederzettingsnamen schijnbaar uit op -iniacum. Vergelijk zo: *Montiacumuit Montius en *Montiniacum, nu Montenaken, uit Montiniacum. Ook dit verlengde suffiks leeft verder in de Merovingische tijd: -iniacas komt voor naast -iacas. Germaanse persoonsnamen op -an (met een nominatief op -o) nemen de rol van de Latijnse persoonsnamen op -inius over, zodat nederzettingsnamen ontstaan die uitgaan op -iniacas. Zo gaat Audignies terug op de Germaanse persoonsnaam Aldo, verlengd met het achtervoegsel -iniacas in de akkusatief meervoud (Gysseling, Top. Wb., blz. 1124).

Op dezelfde wijze ligt de Germaanse persoonsnaam Gaujo aan de basis van de nederzettingsnaam *Gaujiniacas, nu Gognies, Goignies, enz. Men zou deze naam kunnen vertalen als “bij de lieden van Gaujo” of beter nog “bij die van Gaujo”. In de plaats van een voorzetselomschrijving “bij die van + naam” gebruikten de Merovingers echter een afleiding van het type “naam + achtervoegsel in het meervoud”. Het type was zeer produktief in het lange tijd tweetalig gebleven gebied tussen het Nauw van Kales en de Rijnprovincie. De overgang van Gallo-Romeins enkelvoud -iacum naar Romaans meervoud -iacas (resp. -iniacum/-iniacas) is te verklaren door de geweldige produktiviteit van het Merovingisch naamgevingstype in de 5e eeuw, waarbij de meervoudsuitgang -ingas of -ingum, gehecht werd aan de namen van de stamvaders. Voorbeelden hiervan zijn Gobertingen, uit *Gudaberhtingum, datief meervoud bij Gudaberht, en Hoepertingen, uit *Huguberhtingum, datief meervoud bij Huguberht, met de betekenis “bij die van Gudaberht/Huguberht”. Voor de verspreiding en de klankwettige evolutie van de namen op -(in)iacas verwijzen we verder naar Gysseling (1960, blz. 1123-1127).

Dr. P. Kempeneers.

Brabantse Folklore nr. 258, juni 1988, 136-137.