In het tijdschrift “Oost-Brabant”, jg. 1987 (XXIV,1), signaleerde ik twee wendingen met geit, namelijk: 1. Menen(s) is in Spanje een geit, als antwoord op iemand die zeer bevestigend zegt: “’t Is menens”, en 2. een geit gaan, in de betekenis “vlug rijden, lopen, enz.”.
Ik meende…
De eerste uitdrukking wordt in twee gevallen gebruikt: 1. als aanvulling op het verontschuldigende “Ik meende…” en 2. als aanvulling op de hierboven aangehaalde sterke bewering “’t Is menens”.
In zijn artikel “Wat is menen te Leuven?” (“Leuvense Bijdragen”, XXXV, 1944-46, blz. 49) herinnert J. Gessler zich, dat hij een speelmakker, die zich met een Ich meinde het uit de slag wilde trekken, antwoordde in zijn Maaseiks dialekt: Meine is begijnewerk. In Limburg, gaat Gessler verder, werd in gelijkaardige situaties gezegd: Laat de begijnen menen. In een aantal plaatsen wordt het werkwoord menen letterlijk opgevat als de naam van de stad Menen. Je hoort dan: Menen is een stad in Vlaanderen, of Menen ligt bij Halewijn en Halewijn bij Roncq. In West-Brabant volgde op de uitspraak van Gessler “Ik manj”, met een zinspeling op de bodem van een mand: In ’t manjeke is ’t gat uitgevallen.
In al deze gevallen geeft het nonsens-antwoord te kennen, dat men de verontschuldiging niet aanvaardt. Dit is ook in Mechelen het geval, waar men (althans in 1944) nog hoorde, na “Ik maan” (d.i. ik meen) Manen doen ze op de vismarkt. In Leuven luidde de variant: Manen is vis. Volgens Gessler klonk het echte Leuvense antwoord echter: Mane is in Spanje ’n gaat (= geit). Hiermee zijn we met ons “menen” terecht gekomen in Oost-Brabant.
De uitdrukking om iemands verontschuldiging met een kwinkslag NIET te aanvaarden, kon nog verder met nonsens-taal aangevuld worden. Zo hoorde men in 1944 ook te Leuven: Mane is in ’t Spaans ’n gaat en in ’t Italiaans ‘ne bok (o.c., blz. 50). Een variant, opgetekend door Th. De Ronde (de samensteller van een bekende bloemlezing en een tijd leraar te Tienen), luidde: Mane is ’n gaat in Spanje en in Hever(lee) ‘ne bok. Zo wist ook een Leuvens student die voor onderwijzer studeerde in de Normaalschool te Tienen te vertellen: Mane is in Spanje ’n gaat, in Hoboken ‘ne bok en in Tienen ’n drijfdop.
Dat de oorspronkelijke uitdrukking “Menen(s) is in Spanje een geit” verlengd werd, is wel duidelijk. De geit krijgt dan in het verlengstuk als tegenhanger de bok. De verlenging is nog tamelijk zinvol. Met de toevoeging “in het ltaliaans” is de antithese kompleet: Spanje en geit staan dan tegenover Italië en bok. In de Tiense variant is de bok aanwezig in de plaatsnaam Hoboken, zodat het woordspel wel gewild zal zijn. Verder is de geit (dial. gààt) in Tienen een drijfdop. Ik zelf heb dit woord nooit gebruikt. In de woordenboeken komt wel drijftol voor, waarmee dan een tol bedoeld wordt die met een zweepje in een draaiende beweging wordt gehouden. Eerst wonden de kinderen het zweepje rond de tol. Dan gooiden ze de tol met wat handigheid tegen de grond en trachtten ze door welgemikte zweepslagen het voorwerp een tijd lang draaiende te houden.
De Tiense folklorist Robert Morren vertelde mij, dat deze tol of gaat de vorm had van een “kampernoel”, eindigend op een botte punt. Ik heb dit woord al opgetekend in mijn “Reddelen onder de boompjes”, 1976, blz. 37. Een andere tol heette in Tienen een pindop. Dit speelgoed eindigde op een scherpe punt (vandaar de naam pin-) en had de vorm van een peer. Ook hier werd volgens Morren een touwtje rond gewonden, maar eenmaal op de grond geworpen, draaide de pindop “tot hij uitgemaald was”.
We keren nog even terug tot onze uitdrukking. Ook in Rotselaar zegt men, als antwoord op “Ik mènde…” (= meende): Mane (= menen) is in Spanje een gaat (= geit) en in Everveld ne boek (= bok), zoals mevrouw Ghisl. Lambrechts-Van Doren te Leuven mij liet weten. Everveld is een gehucht van Wezemaal, deelgemeente van Rotselaar. Nu is Ever- in de gehuchtnaam ook wel als een woordspel met de bekende diernaam (ever = wild zwijn) op te vatten, maar het woordspel lijkt me toch minder geslaagd dan met de diernaam bok in Hoboken. Opvallend is wel, dat de bok ook voorkomt in kombinatie met Heverlee (zie hoger), zodat we met verlies van de begin-h ook hierin de (h)ever kunnen herkennen. Misschien duidde de bok in sommige dialekten ook andere mannetjesdieren aan, in dit geval dus een everzwijn. Tenslotte vernam ik van een vrouw uit Helen-Bos, een dorpje bij Zoutleeuw, dat aldaar de uitdrukking Mèènes is in Spanje een gaat nog in 1987 bekend is.
Spaans ?
Meer moeite hebben we met de toevoeging “in Spanje”. Wel kennen we in Tienen de zegswijze lopen als een Spaanse geit. Deze “geit” slaat op een slordig geklede en wijdbeens lopende vrouw. Maar hiermee vinden we nog geen aansluiting met de geit in Spanje, tenzij geit, dialektisch “gààt” een verbastering van een Spaans woord zou zijn.
Gessler (o.c., 50-51) stelt vast, dat in het Spaans geen woord voorkomt dat ook maar enigszins gelijkt op het Nederlandse geit. Wel komt in het Spaans gato voor, dat echter “kat” betekent. Daarom gaat hij verder op zoek naar een Spaans woord om te kunnen aansluiten bij mane “menen”. Bekend is het woord manada, dat zoveel betekent als “kudde kleinvee” (Gessler), maar ook “hoop mensen” en “handvol” (Vosters, Spaans-Nederlands woordenboek, 1960). In de Provence is het woord manadebekend, in de betekenis van kudde. Gessler doet echter een gewaagde veronderstelling, als hij meent dat van dit woord “hier te lande een barbaars *mana of *mano gesmeed werd, om een stuk kleinvee aan te duiden” (o.c., blz. 51). Wel hoopt hij dat bij gebrek aan ’n andere verklaring deze gissing aannemelijk zal blijken. Men zal dan ook moeten aannemen dat de uitdrukking met “mane” (Leuvens voor menen) ook elders in Brabant op deze wijze begrepen werd. In Tienen klinkt de vokaal echter anders. Ik zie dan ook niet in, hoe in Tienen (en Zoutleeuw) “mèènes” terug zou kunnen gaan op een hypothetisch *mano.
Laten we echter terugkeren naar de Tiense “gààt”. Verwantschap met een Spaans woord is hier wèl aannemelijk. We hoeven hiervoor zelfs geen geite- of bokkesprongen te maken. Gato betekent immers in het Spaans niet alleen “kat”, maar ook “windas, lier, krik”. In de “Diccionario Moderno”, uitgegeven onder de leiding van Eduardo Cárdenas (New York, 1951), lezen we als omschrijving van gato: “Máquina para levantar grandes pesos a poca altura”, dus een machine om zware gewichten tot op geringe hoogte op te tillen. Ik denk zelfs dat deze Spaanse gato verwant is met het bekende toponiem kat als werptuig. Aan boord van het opleidingsschip Mercator heb ik zelf gewerkt met lieren en kaapstanders om het anker te lichten. Als je bedenkt, dat bij het maneuver de stalen kabels of de ketting om een windas worden gedraaid, dan loopt de vergelijking met de drijftol niet zo mank. Ook hier moet eerst het zweepje rond de romp worden gewonden. De Spaanse gato of windas kan in de 17de eeuw door de Brabanders als speelgoednaam zijn overgenomen en volksetymologisch zijn vereenzelvigd met geit, dialektisch gaat.
Hiermee is de betekenis van het eerste lid “menen” nog niet verklaard. Een draaitol is echter niet alleen kinderspeelgoed. Draaitol wordt ook figuurlijk gebruikt voor iemand die altijd in beweging is of heen en weer draait. En ook voor iemand die telkens van mening verandert. Bij het horen van de uitspraak “Ik meende”, kan de luisteraar dan gedacht hebben aan iemand die, zoals een draaitol, telkens van mening verandert, of meer algemeen, altijd met verontschuldigingen van “Ik meende” afkomt. In zulke omstandigheden is het mogelijk, dat hier te lande en voornamelijk in Oost-Brabant, gedacht werd aan het kinderspeelgoed gato, dialektisch gààt. Is deze veronderstelling juist, dan werd dit soort drijftol door de Spanjaarden in de 17de eeuw meegebracht.
Een geit gaan.
De tollende beweging van de gààt deed uitdrukkingen ontstaan als: een gaat gaan, met de betekenis van: hard rijden, hard gaan, enz. In Tienen betekent het ook: weggejaagd worden, zoals in de zin “Ze dachten al een voetje in huis te hebben, maar ze gingen een geit” (Reddelen, blz. 37). En vandaar ook in pseudo-Frans: “il va une chèvre”. De oorspronkelijke uitdrukking luidde dan: gaan als een geit, d.w.z. als een gààt of drijftol. In andere dialekten werd de àà verkort tot a. Zo kent mevr. Lambrechts in Rotselaar nog: Er ’n gat uitgaan, d.i. heel snel gaan, lopen, fietsen, auto rijden,…, en: van gat gaan, d.i. zich druk maken, schelden, kwaad zijn en het tonen. In de geciteerde uitdrukkingen (zowel met gààt als met gat) is de beweging het opvallendste kenmerk. Zo valt ook de gààt of drijftol het meest op door zijn draaiende beweging. Hierbij bewoog de tol soms heen en weer. Deze beweging inspireerde de Tiense volksmens om een waggelend vrouwmens te betitelen met de naam “’n Spanse gààt”.
Ik wil niet beweren, dat hiermee de eigenaardige uitdrukkingen afdoende verklaard zijn. Maar: se non è vero, è ben trovato.
Dr. P. Kempeneers.