Rede uitgesproken in het Nieuwe Internaat op vrijdag 16 dec. 1994.

Bij de opsplitsing van de oude unitaire provincie past een korte, historische terugblik.

De eerste Germanen bereikten ons grondgebied rond de tweede eeuw voor Kristus. Ze ontmoetten hier inwoners die een taal spraken, die prof. Gysseling het Belgisch noemt. Deze taal was verwant met het Keltisch, maar was zeker niet dezelfde taal. Dit blijkt onder meer uit de anlautende p (= p in het begin van een woord). Indoëuropees p verschoof immers in het Germaans tot f, in het Keltisch tot een aanblazing (h). Het Belgisch daarentegen bewaarde de p. Zo beantwoordt de stam pelv- van de Belgische persoonsnaam Pelvinios aan Germaans falwa, Nederlands vaal. In het Keltisch vinden we met aanblazing de volknaam Helvetii, de naam voor de Zwitsers. Pelvinios betekent dus “de vaalgele”, zo genoemd naar de kleur van zijn haar.

De landname door de Germanen gebeurde geleidelijk en heeft generaties in beslag genomen. De onderworpenen die het gros van de bevolking bleven uitmaken, namen via een periode van tweetaligheid de taal van de Germaanse veroveraars over. Anderzijds ontleenden de Germaanse nieuwkomers woorden uit het Belgisch. Dit aantal is vrij groot.

Een voorbeeld is Belgisch brako. Gegermaniseerd tot broka, komt dit woord in het Nederlands voor als broek, een veel voorkomend woord voor “grasland op alluviale grond”. Met vocaalverkorting leeft dit Belgisch brako voort in Brakobanti, nu Brabant. Het tweede lid -bant betekent streek. Brabant betekent dus “grasland-streek”.

Het woord komt in geschreven teksten een eerste keer voor als adjectief in een Karolingische tekst uit de 7de eeuw: in pago Pracbatinse. De naam Brabant komt ook elders voor, namelijk in de omgeving van Arnsberg in de deelstaat Noordrijn-Westfalen.

Door het verdrag van Meersen had in 870 onder de Karolingers een eerste gebiedsafbakening plaats. De pagus Bracbatensis of de Brabantse gouw grensde in het westen aan de Schelde, in het zuiden aan de Hene of Haine, en in het westen aan de Dijle.

Al in 870 was deze pagus in vier graafschappen verdeeld: Ukkel, Halle, Chièvres en Biest. Rond 974 vormden Chièvres en Biest het nieuwe graafschap Ename. Chièvres werd echter in 1047 aan Henegouwen toegewezen.

De werkelijke kern van het huidige Brabant was Leuven, eertijds gelegen aan de uiterste oostgrens van de Brabantse gouw. Graaf Lambert I, gestorven in 1015, verenigde Leuven met Brussel, door zijn huwelijk met Gerberga, dochter van Karel, de hertog van Neder-Lotharingen. Tevens was hij voogd over de abdij van Nijvel met haar talrijke bezittingen. Door zijn overwinning in 1013 te Hoegaarden op de bisschop van Luik kon hij het graafschap Bruningerode ten zuiden van Leuven annexeren.

In 1106 lijfde Godfried I het uitgestrekte markgraafschap Antwerpen in. Vanaf de 12de eeuw worden de heersers niet meer graven, maar hertogen van Brabant genoemd. In de loop van deze eeuw rekenden zij af met de autonome enclaves in hun gebied: het graafschap Grez rond 1100, Aarschot ten laatste in 1179, Geldenaken in 1184, en Duras in 1189. De heren van Grimbergen werden definitief overwonnen in 1159.

Ten gevolge van de economische expansie ontstonden talrijke handelssteden. De verkeersbelangen van de burgerij vielen nu samen met de aspiraties van de hertog. Hierdoor ontstond een Brabantse expansiedrang naar het oosten, om de handelsroute naar Keulen open te houden. Het kwam tot een treffen in de slag bij Woeringen in 1288. Hierdoor werd Limburg veroverd.

De 15de eeuw betekende voor Brabant een glansperiode, economisch door de opkomst van de Antwerpse wereldmarkt, cultureel door de bouwkunst met de Brabantse hooggotiek.

De godsdienstoorlogen waren echter nefast voor het hertogdom Brabant. Op het einde van de 16de eeuw verloor Brabant een deel van het kwartier van Antwerpen en het hele kwartier van ‘s-Hertogenbosch. De Vrede van Munster in 1648 bevestigde deze territoriale verminking.

In 1792 werd Brabant bij de Franse Republiek ingelijfd. Het hertogdom hield officieel op te bestaan. Het werd verdeeld in de departementen van de Dijle en de Beide Nethen. De latere Belgische indeling in provincies gaat op deze Franse departementen terug.

De splitsing die wij op 1 januari 1995 meemaken, is historisch gezien slechts een tussenstap, een zoveelste verandering die de eeuwen niet zal trotseren. De splitsing betekent een verdere verkleining van het oude grondgebied. Brussel wordt een stadsgewest. Het Waalse deel gaat zijn eigen weg. De provincie Antwerpen blijft een zelfstandige provincie en uiteraard ligt het oude Noord-Brabant met Breda en ‘s-Hertogenbosch nog altijd in Nederland.

De glorie van het vroegere Brabant had gedeeltelijk kunnen herleven door de oprichting van een nieuwe Nederlandstalige provincie Zuid-Brabant, waarin Vlaams-Brabant en Antwerpen één provincie zou hebben gevormd. De politici hebben er anders over beslist. Toch heet ik u allen hartelijk welkom in Vlaams-Brabant, het kernland van het oude Brakobanti.

Dr. P. Kempeneers.