In een vorige sprokkel vertelde ik dat de Joodse oogarts Zamenhof het Esperanto heeft uitgevonden. Joden waren er vroeger ook in onze regio. Het is de h. Ph. Pierret, een licentiaat in de godsdienstwetenschappen, verbonden aan de ULB te Brussel, die mij opnieuw attent maakte op deze Joodse aanwezigheid.
In zijn “Bijdragen tot de geschiedenis van Tienen” schreef Jan Wauters een artikel over de Joden en Lombarden in onze stad. Op blz. 98 van deze Bijdragen vermeldt hij in twee regels, steunend op een artikel van dr. Ullmann, dat in Tienen een Joodse grafsteen gevonden werd. Over de Joodse aanwezigheid schreef ook J.B. Nys in 1900 in zijn “Récits historiques”, maar zoals alle anderen verwart hij de Joden met de Lombarden. De h. Pierret bezorgde mij intussen andere artikels waarin uitvoeriger op deze vondst werd ingegaan.
Zo verscheen er in 1885 een artikel van Emile Ouverleaux in de “Revue des études juives”, uitgegeven in Parijs. De schrijver wijst op de aanwezigheid van talrijke toponiemen met het element Jood. Zo zijn er diverse Jodenstraten bekend (in Bost en Tienen), naast een Jodenbeemd in Kumtich, een Jodenkastel in Tienen, enz. Ik heb al deze toponiemen exact gelokaliseerd. De Jodenstraat in Tienen bijvoorbeeld is te vereenzelvigen met de oude weg naar Sint-Truiden. Van deze oude heerweg blijft niet veel meer over. Een restant is de huidige O.L.Vrouw ten Steenstraat.
Maar keren we terug naar de grafsteen. De Tiense steen is de enige en oudste vondst die ooit in heel België werd gedaan. Omdat hij zo uniek is, is hij buitengewoon interessant. Hij wordt heden bewaard in Brussel. Het is een grafmonument, gehouwen uit de bekende Gobertingse steen, 63 cm hoog en 64 cm breed. Hierop staat een tekst in Hebreeuws schrift. De tekst in vertaling luidt als volgt. “Een steen werd gegraveerd en geplaatst aan het hoofd van vrouwe Rebecca, dochter van Mozes. Zij overleed in 5016. Dat zij ruste in de tuin van Eden.”
Het jaartal 5016 uit de Joodse kalender komt overeen met 1255-1256 uit de christelijke jaartelling. Op dat ogenblik waren de Joden in Tienen actief als geldschieters. Volgens diverse bronnen bestond de Joodse gemeenschap uit een 100-tal leden. De Joden leenden geld van de christenen, veelal “in het zwart”, en leenden dan opnieuw aan andere christenen uit tegen woekerwinsten. Het was zo erg dat de hertog zelf maatregelen moest nemen om de winsten te beperken. Na een volksopstand in 1307 werden enkele Joden vermoord. De rest verdween met de noorderzon. De Lombarden daarentegen bleven nog lange jaren in onze contreien achter, huwden met meisjes uit de stad en leenden verder geld. Ze verdwenen pas na de instelling van de Berg van Lening.
De enige bekende Joodse grafsteen werd, volgens Ouverleaux, gevonden bij het uitgraven van een fundament voor de bouw van een kapel in 1872. De zusters van het Gasthuis wensten immers apart begraven te worden in de boomgaard van dit Gasthuis. Waar dit kapelletje precies stond, heb ik nog niet kunnen achterhalen. De boomgaard (voorheen met kadasternummer E 104) bevond zich links van het Gasthuis, net tegen het Begijnhof.
Ik ben met de h. Pierret gaan kijken. Het terrein is sedert lang eigendom van de Tiense Suikerfabriek. Er staan grote gebouwen op, zodat een mogelijke opgraving erf problematisch is. Menselijke resten die ik ter plaatse vond, wijzen wel op een voormalig kerkhof. Het kunnen echter ook de beenderen zijn van overleden begijntjes. Dit verhaal wordt zeker vervolgd.
Dr. P. Kempeneers.