De herkomst van het uithangteken van de Gaper is moeilijk te achterhalen. Van Lennep gaf al in 1868 enkele verklaringen. Omdat Hollanders weinig lachen, plaatsen de apothekers een gaper boven hun winkel om de voorbijgangers te doen lachen. Deze verklaring gaat niet op. Gapers kwamen immers ook in de Zuidelijke Nederlanden voor. Naast de Gapaard in Tienen, kennen we ook een Gapaard in Antwerpen en in Diest. Volgens anderen is de gaper een portret van de Schalknar die bij rijke heren in dienst was. Deze droeg dan een zotskap met bellen. Stond hij voor de deur van de apotheker, dan nodigde deze de wandelaars uit om bij hem een likeurtje te komen drinken. Sommige figuren zagen er echter niet uit als een nar. Ze droegen dan een kroon, zoals de Grote Gaper in Enkhuizen, of waren gehelmd met een salamander als cimier of versiersel. Zelfs getulbande muzelmannen komen voor.
Volgens een andere verklaring leefde er in de 14de eeuw een drogist die Gaper heette. Deze was zeer beroemd om zijn uitmuntende kruiden. Toen hij gestorven was, plaatste zijn opvolger de beeltenis van de beroemde man voor zijn winkel. Uit concurrentiezucht deden andere drogisten hetzelfde. Ook deze verklaring is ver gezocht. Wel komt Gaper als familienaam voor. Debrabandere citeert in 1307 «Lambers li Gapere» in leper, maar hij vermeldt ook de huisnaam Gapaert in Diest. Een aannemelijker verklaring komt van Van Lennep zelf. Als de geneesheer iemands tong wil bekijken, vraagt hij om deze uit te steken. Gapen doet men ook om een medicijn in te nemen of om likkepotjes te slikken. Een likkepotje is volksetymologisch afgeleid van het Latijn electarium. Het was een ondiep potje met een zalfachtig geneesmiddel, dat daaruit likkenderwijs ingenomen moest worden. Later werd de likkepot de benaming voor het geneesmiddel zelf. In de kindertaal is de likkepot een snoeper, ook schertsend gezegd van de wijsvinger, waarmee gelikt werd. Zo bestond er vroeger een bekend vingersprookje: Ik heb nog geen eten gehad, zei Duimelot. Dan moet je wat krijgen, zei Likkepot. Uit Moekes kastje, zie Langelui. Daar kun je wat vinden, zei Vingering. Dat zal ik aan Moeke zeggen, zei ’t kleine ding.
Gapen deden ook zij, die vroeger een apothekerswinkel binnenstapten om er een teugje witte of rode hippocras te drinken. Een hippocras was een op kruiden getrokken witte of rode wijn. Volgens een gangbare etymologie komt het woord van «manica Hippocratis», dit is de «mouw van Hippocrates» of een mouwvormige filter van textiel, gebruikt om de wijn na het kruiden te filteren. Reeds in het midden van de 17de eeuw waren de drie beroepen gescheiden. Zo vormden de apothekers in 1638 in Amsterdam al een aparte gilde. De drogist verkocht gedroogde en verse kruiden, de chemist «chymicalia». Naast de Gaper kregen de verkopers hun eigen uithangteken. Zo hing bij de apothekers in Amsterdam de Vijzel uit, bij de drogisten de Snuit van de Zaagvis, de Hertshoorn en een rist Slaapbollen, en bij de chemisten de Salamander. Van dit dier werd vroeger verteld dat het in het vuur leefde.
Dr. P. Kempeneers.