In mijn vorige Sprokkel vertelde ik dat een typisch Tiense uitdrukking ook elders kan voorkomen. Een woord met een beperkte verspreiding daarentegen is zeker een amezjuzeke. Het is een scheldnaam voor een schijnheilige, namelijk iemand die veel “amen en Jezus” zegt, maar voor het overige niet deugt en onbetrouwbaar is. Dus een persoon die je voor geen rotte sik kunt vertrouwen.

Erg plaatsgebonden is ook het gebruik van de persoonsnaam Gilis, uitgesproken als “giejles”. In Tienen is gieles een buik. Iemand die voor zijn gieles zorgt, heeft genoeg te eten en te drinken. En “zijn gieles vullen” betekent eten, smullen. Gillis of Gielis is een bekende familienaam in Tienen en Hoegaarden. Het verband tussen buik en de familienaam is mij niet duidelijk, tenzij men de bijgedachte van gilet erbij neemt.

Een echte hangberlang is een vrouw die haar kleren op een slordige, te losse wijze draagt. Het woord valt op door zijn binnenrijm.

Hangen wijst op te losse en te lange kleren. Berlang dat erop rijmt, is mogelijk verwant met een vroeger bekende stof “berlinge”, een grove garen-en-linnen stof.

Een harenmekke klinkt in het Tiens als een “owere-mekke”. Het wordt gebruikt voor iemand die veel haar op het lichaam heeft. Een mekke is de verkorting van mettekou, uit Zuidnederlands marteko = aap.

Dialecten zijn rijk aan scheldwoorden. Zo is een Tiense kliploeder een veinzaard of letterlijk: iemand die loert onder de klip van zijn klak. Hij kan zo weggelopen zijn uit een stripverhaal.

Bij het drinken zei men vroeger wel eens: Op de gezondheid van de oude deken: de oude is gebombardeerd en de nieuwe is verdronken. Deze zegswijze steunt op historische feiten. Deken Rochette stierf tijdens het biechthoren in het Sint-Jansgasthuis, bij de bombardementen van 25 mei 1944. De nieuwe deken heette Verdroncken. Vandaar de tegenstelling tussen gebombardeerd en verdronken.

Eigenaardig is het gesteld met de Tiense geit. Zo kon je vroeger horen: Ze dachten een voetje in huis te hebben, maar ze gingen een geit, wat in het Tiens klonk als “ze goengken ’n gaat”. Vandaar in pseudo-Frans: il va une chèvre.

Geit, in het Tiens “gaat”, kan teruggaan op een Spaanse uitdrukking met gato. Gato is in het Spaans echter geen geit, maar een kat. De verwisseling van beide dieren berust gewoon op de gelijkluidendheid. Een “geit gaan” (in het Tiens: ’n gaat goën) kan betekend hebben: weggejaagd worden zoals een kat.

Dezelfde geit duikt op in een uitdrukking met “menen”. Als iemand zegt ich mèèn (= ik denk) of t’és mèènes (= het is menens), antwoordt men spottend Mèènes es in Spanje een gaat.

Dr. P. Kempeneers.