Over het woord dries(ch) is al veel geschreven. Het komt voor als weidenaam, ook als dorpsplein en in samenstellingen als Drieslinter.

Etymologisch houdt het woord zeker geen verband met het telwoord drie, zoals lang is gemeend. We moeten volgens Van Osta teruggaan tot de Indo-Europese wortel “treu” (zie in het boek De Vlaamse Gemeentenamen, Davidsfonds 2010). De wortel treu betekent wrijven, of vermoeien, uitputten. De oorspronkelijke betekenis zou dan zijn: uitgeputte akker.

Een dergelijke akker liet men tijdelijk rusten, zodat er gras en onkruid op groeide. Het waren vooral slechte gronden die men “dries” liet liggen. Hierdoor kreeg het woord de betekenis van schrale weide. Landbouwers en veetelers maakten een onderscheid tussen een dries en het betere broek.

moerasdorp
Broek is geen moeras, maar een malse weide aan een waterloop. Vergelijk dit met de naam van Brussel, in 966 geschreven als “Bruocsella”. Dit betekent: woonplaats bij het broek. Uiteraard gingen de eerste Brusselaars niet in een moeras wonen. Ze vestigden zich nabij de malse weiden aan de Zenne.

Dries werd soms een driehoekig pleintje, maar dit berust op toeval. In duizenden plaatsnamen heeft dries de betekenis van weiland. Zo kan men zich afvragen of het woord oorspronkelijk een (uitgeputte) akker was of een natuurlijke weide. Daarom denkt Van Osta eerder aan een reconstructie van Indo-Europees *treuwiska, met de betekenis: met gras begroeide plaats. Treuwiska ontwikkelde zich in het Nederlands tot driesch en verder tot dries.

Landbouwers lieten hun dieren gratis op een gemeenschappelijk graspleintje grazen en zo ontstond van zelf een dorpsplein zoals in Glabbeek. Hier is Dries de naam van de Dorpsstraat tot aan de Zevenhoek.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in de Publipers op woensdag 28 mei 2014.