[1 r° ] De toren van Sint-Germanuskerk is de eerste keer afgebrand in het jaar 1536.

De tweede keer is de nieuwe toren van Sint-Germanus afgebrand, ’s nachts om 12 uur, de 8e februari 1592.

De toren van Sint-Germanus is weer opgemaakt in het jaar 1611. Het kruis is daar op gesteld de 28e september in hetzelfde jaar.

Dezelfde toren is weerom afgewaaid de 9e december 1627 ’s morgens om 10 uur. Hij is gevallen op de beuk en heeft een groot deel van het stenen welfsel doen invallen. Het kruis is met de top gevallen op het koor van Onze Lieve Vrouw in de rozenkrans en heeft een gat gemaakt in het stenen welfsel, negen stadiën hoog d.i. over de 120 voet hoog.

In het jaar 1149 is de doopvont gemaakt in de hoogkerk van Sint-Germanus, waarover men de kleine kinderen doopt.

[1 v°] De stad heeft de nieuwe torenschel op de beuk doen maken en heeft die daarop gezet in het jaar 1638.

In het jaar 1640 heeft Henrik van den Berge en Lowies van der Meeren, beide burgemeesters, en Eemont Goossens als rentmeester van dezelfde stad, in april en mei de grote uurklok doen gieten, te weten de grote cymbaal en 17 kleine klokken. Dit is de beiaard die zij hebben doen hangen in de voorschreven scheltoren. Daarmee hebben zij grote hoofdzweer gehad en grote onkosten ten laste van de stad. De uurklok weegt 2.254 pond en de 17 kleine klokken van de beiaard wegen 3.961 pond.

Onze Lieve Vrouw ten poel binnen Tienen is volmaakt en gewijd, en de eerste mis daarin werd opgedragen de 3e juni 1291.

In het jaar 1630, de 6e oktober, is abt gemaakt en gemijterd in de voorschreven kerk heer Peterus Scribs, abt van Vlierbeek, door de eerwaarde heer Jacobus Boenen, bisschop van Mechelen, de abt van Heilissem en de abt van Sint-Truiden.

[2 r°] In het jaar 1578 heb ik zien staan, in het westen boven Hoegaarden, ’s avonds drie of vier uur lang, een gloeiende ster. Deze zag er uit als een vuur op een manier dat men zou zeggen geborsteld zoals een bezem van rijshout, heel groot en gedurende wel zes weken, zodat kort daarna een grote afgrijselijke sterfte volgde, en ook grote oorlogen en een dure tijd.

In hetzelfde jaar, de hele zomer door tot bij Allerheiligen, stierven er veel mensen van besmettelijke ziekten. Wel één derde van de mensen stierven, ja, hele huisgezinnen stierven zonder dat er iemand bleef leven!

In het jaar 1578 nam het Statenvolk Tienen in, de 13e oktober. Ze plunderden de stad alle dagen tot de laatste dag van november 1578. In de Broekstraat brandden ze alle huizen af.

In het jaar 1579 kwamen al de burgers weerom thuis die tot in Sint-Truiden en elders gevlucht waren. De Prins van Parma immers verleende de stad vrijgeleide tegen het plunderen door het koningsvolk.

In het jaar 1580, in september, was er een grote aardbeving. Het scheen dat alle huizen en torens ineen zouden vallen en dit duurde één à twee paternosters lang, min of meer.

[2 v°] In het jaar 1582, de 2e mei, nam het Statenvolk dat in Diest lag, Tienen in ’s morgens om vier uur. Ze plunderden tot 10 uur en namen veel burgers hier in Tienen gevangen. Ze brandden de Veldbornpoort en andere huizen af.

In het jaar 1587, in juni en juli, betaalde men voor een halster koren 8 rijnsgulden en 10 stuivers, voor een halster tarwe 10 rijnsgulden 10 stuivers, voor een halster gerst vijf r. en 10 st., voor een halster haver 4 r. en 10 st., voor een halster krokken 4 rijnsgulden. Het jaar daarna, 1588, kon men een halster tarwe krijgen voor 10 of 11 stuivers, een halster koren voor 6 st., een halster gerst voor 4,5 st., een halster haver voor 3,5 st. en een halster krokken voor 2,5 stuivers. En weerom in het jaar 1619 had men de halster koren voor 8 of 9 stuivers en de halster tarwe voor 12 of 13 stuivers. In 1626 verkocht men dan weer de halster koren aan 4 rijnsgulden en 5 stuivers, de halster tarwe aan 5 r. en 8 st., de halster gerst aan 3 rijnsgulden en 5 stuivers.

De 11e april 1589 kwam het Statenvolk uit het Land van Luik (= Hoegaarden en Bost), in het geheim met zo een 150 man voetvolk, ’s morgens om 4 uur, langs het Molengat binnen. Met groot geweld namen zij het oude stadhuis in, waar ze sterke weerstand ondervonden van de Spanjaarden van het [3 r°] Regiment van Emanuel de Vega. Wel 36 Spanjaarden bleven dood en sommigen werden verbrand, doordat zij het oude stadhuis in brand staken samen met al de huizen naast en tegenover het stadhuis. Ze plunderden van ’s morgens 4 uur tot 9 en trokken van hier naar Aarschot en Langdorp, met hun buit en de burgers die ze hadden gevangen genomen. Daar werden ze verslagen in de buurt van de Demer door de Spanjaarden die in Aarschot lagen, zodat de gevangenen werden bevrijd. Ze verloren hier ook al hun buit die ze in Tienen hadden verkregen.

Op 25 augustus 1590, ’s morgens om 4 uur, kwamen de Staatsen van Breda en Bergen-op-Zoom met zo een 2000 man, zowel te paard als te voet. Hierover voerde Bacxs het bevel. De aanbrenger en verrader echter was Prel. Ze namen de stad in en bleven hier acht dagen. Ze plunderden ze stad, namen veel burgers gevangen en eisten grote rantsoenen op. De genoemde Prel leidde de soldaten door de watervesten, van de Molengatvesten tot aan de Leuvense poort. Binnen die acht dagen deden zij het Land van Namen en Henegouwen contributies betalen, zodat zij wagens vol met geld meevoerden. In dit exploot hadden ze vrij spel, want het leger van de koning was in Frankrijk met de Prins van Parma en Graaf Karel van Mansvelt was met een leger in Friesland. En wil je weten hoe het met de genoemde Prel afgelopen is? [3 v°] Die kregen de Spanjaarden te pakken die in Diest aan het muiten waren geslagen, in 1591 op Sint-Thomas dag. Hij werd gevonnist: met vier paarden trokken ze zijn lichaam vaneen en staken zijn hoofd op een staak op de Leuvense poort. De vier andere delen van zijn lichaam staken ze op de andere vier poorten, zoals ik zelf gezien heb.

Op 2 maart 1595 kwamen in de stad liggen over de 1500 muitende soldaten, zowel te voet als te paard. Ze kwamen van de lange straat tussen Breda en Sint-Geertruidenberg, waar ze met toestemming van de Staten gelegen hadden. Daarna sloten ze een akkoord met de koning en bleven in Tienen tot de 18e juli 1596. Elke soldaat kreeg toen zijn karwei. Deze muiters waren Italianen, Engelsen, Ieren en Walen.

De stad Tienen werd door deze muiters verkleind: in april 1596 van aan de Leuvense poort tot op de Roos. Ze deden alle huislieden komen werken om de aarden wal te maken, tot in Namen, Nijvel, Gembloers, het Hageland, het Kwartier van Leuven en andere Kwartieren toe. Aan de nieuwe vesten verkocht men wijn en bier. Ook de burgers deden ze meewerken aan de vesten. Ze haalden al [4 r°] de levende bomen uit de grond, zowel hoge wilgen als knotwilgen, alsook de hoge abelen die tussen de Mene en de Gete stonden, en legden die in de wal.

Deze aarden wal schoof elk jaar in de winter af. Dit bracht elk jaar grote onkosten met zich mee. Daarom gaf de magistraat het bevel, dat ik, Eemont Goossens, als rentmeester terstond zou gaan kopen kalk, fundamentstenen en karelen. Ik moest eiken planken doen zagen van 4 duim dik om te leggen in de grond onder de fundamenten van de stenen. Ze werden met ijzeren banden vastgenageld wegens de slechte grond van aan de Mene tot aan de Leuvense poort waar het overal moerassig is. Zo begon men dan te metselen, eerst van aan de Avendorenpoort (=uiteinde Broekstraat) naar de Leuvense poort. De eerste steen werd gelegd door Henrik van den Berge op de 18e juli 1614. Als rentmeester gaf ik, Eemont, aan genoemde burgemeester een halve Albertus van 2 Rijnsgulden 10 stuivers voor de metselaars als drinkgeld. Deze muur maakten ze op 5 jaren. Het jaar daarop maakten we de stenen muur van aan de Avendorenpoort tot aan de Mene; en van aan de Leuvense poort tot aan de Kabbeekpoort werd de muur gemetseld in 1622 en 1623. In 1619 maakten wij de stenen muur van aan de Veldbornpoort tot aan de Kwade Toren. De aarden wal binnen de stad tegen de oude muren van de Borggracht deden wij maken in hetzelfde jaar 1619.

[4 v°] In 1610 en 1611 werd de Roos in zijn stenen muur gezet. We metselden ook al de oude muren op van aan de Roos langs de Borggracht tot aan Crijtkenstoren. Ook deden we al de vervallen muren verhogen tot boven de 6 voet tot aan het einde toe.

De stenen muur van aan Crijtkenstoren tot aan het Sliksteen deden we opmetselen in 1624 en 1625, en in 1626 deden we de hoge muur opmetselen die staat van aan de Mulkbrug tot aan de Roos.

De Oude Poort met de twee watersluizen (=aan de Bergévest) werd met veel kosten volledig afgebroken om een nieuwe poort te maken tot in de grond, die één en al moeras is. Zo hebben we in 1633 en 1634 op dit moeras houten roosters van kleine balken gelegd, kruisgewijze ineengewerkt. Hiertussen heiden we houten pijlers in, en daar bovenop kwamen dikke eiken planken van 4 duimen dikte, bijeengenageld met ijzeren banden. Hierboven metselden we met zanderige en Vilvoordse kalk die over de 1200 gulden kostte. Zo kwam het dat deze poort meer dan 8000 gulden heeft gekost!

[5 r°] In 1634, in de oogstmaand, hebben we de fundamenten gemetseld van de nieuwe muur van aan het Duifhuis (=uiteinde Rijschoolstraat) naar de Mulkbrug op de Mulkvesten.

In het jaar 1480 is de grote lange vesten gemaakt van aan de Geldenaakse poort tot aan de Hakendoverse poort, en tot aan de Borggracht en weerom van aan de Geldenaakse poort tot aan de Grote Sluis. Dit hebben we gevonden in een oud boek in het Begijnhof, dat hiervoor een som geld moest geven. Men zei dat elke handwerker die daar aan werkte per dag 16 groot verdiende, dit is een botdrager. Ik heb mijn ouders onder elkaar horen zeggen, dat de hertog van Brabant al het landvolk aan deze vest deed komen werken, omdat het Land van Luik en Brabant met elkaar oorlog voerden.

In het jaar 1488 werd Tienen eerst gewonnen en ingenomen met geweld door de Gasconjers, die veel burgers gevangen namen en veel huizen afbrandden, zodat de stad er heel troosteloos uitzag. Toen kreeg de stad de grote rente van 400 Rijnsguldens van de heer graaf van Arenberg en toen was de stad in de fleur van de lakenmakers, maar door deze inneming ging dit alles verloren.

[5 v°] In 1507, op Sint-Michiels dag, namen de Geldersen de stad in. Zo kwam de stad weer in grote armoede. Veel burgers bleven dood of werden gevangen genomen, en veel huizen werden afgebrand.

In het jaar 1536 was hier de scheepvaart volmaakt, zodat de schepen van Antwerpen, Mechelen, Leuven en Diest tot hier kwamen met allerhande waren. Ze voeren terug met hun schepen beladen met tarwe, karen en andere granen, gezaagd hout, planken, kepers, kolengruis, kasseien en andere materialen.

In het jaar 1542 is de watervesten gesneden van aan het Sliksteen tot aan de Gete bij Crijtkenstoren. Toen werd ook het Sliksteen opgemetseld, dat toen heette de Leepoog.

In het jaar 1572, in januari, was er hier veel water, doordat de grote aarden vesten doorgebroken was aan de Grote Sluis om naar de Mulkpoort te gaan. Dit water deed veel schade. Stallen, omheiningen en andere materialen van hout spoelden weg, zodat een manspersoon over heel die noedel over de straten moest gaan (noedel = nest, rommel?) en dat de mensen zich op hun kamers en zolders in veiligheid moesten brengen. Dit groot water is het verste dat mijn grootvader zich kon herinneren.

[6 r°] In het jaar 1635 werd de stad ingenomen, de 9e juni, met groot geweld door het Statenvolk van Holland, Zeeland, Friesland, en door het Franse leger. Samen waren die legers wel over de 60.000 man sterk. Ze smeten veel burgers dood, namen alle burgers gevangen en deden hun grote rantsoenen geven. Als tirannen trakteerden ze vrouwen en kinderen. Ze ontstichtten de altaars in de kerk, smeten al de kerkornamenten aan stukken, traden de heilige sacramenten met de voeten en deden al het kwaad dat men met de mond niet zou kunnen uitspreken. Toen dit alles gedaan was, hebben ze de kerktorens en al de burgershuizen in brand gestoken en hebben zo de hele stad afgebrand. De burgers, vrouwen en kinderen die uit hun gevangenschap waren vrijgelaten, stonden daar doodsbenauwd en wisten niet waar ze moesten ingaan. Ze zaten daar naakt en bebloed gelijk de heilige vriend Gods, Sint-Job. God zij geloofd en nog helpt Hij de zijnen!

De 4e februari 1636 is het Statenvolk hier gekomen vanuit Maastricht. Ze namen de stad in langs de Oude poort en hebben hieruit de compagnie paarden genomen, met al hun bagage, van kapitein Clusius, zonder echter de burgers te plunderen, want wij hadden vrijgeleide van de Staten.

[6 v°] In het jaar 1602, te Sint-Jansmis, kwam het Statenvolk van Leiden met een volledig leger van meer dan 25.000 man sterk. Ze kwamen om het hele land of te lopen, te plunderen en te branden, in de mening daardoor het koningsleger, dat voor Oostende lag, daar te doen vertrekken. Maar Zijne Hoogheid Albertus, hertog van Brabant, zond onmiddellijk toen hij dit hoorde een groot deel volk van Oostende, zowel te voet als te paard, alsmede uitgelezen mannen (=elitetroepen) dat het een wonder was om te zien. Hij leidde deze troepen naar hier en stelde zich op in Hakendover, goed voorzien van geschut en ammunitie, omdat hij daar het Statenvolk verwachtte. Het Statenleger kwam naar Sint-Truiden afgezakt, maar hoorde dat het koningsleger daar op ze wachtte om malkander te bevechten. Het leger maakte rechtsomkeert, omdat men gehoord had dat ook de markies Spinola in Hakendover gearriveerd was met 8.000 nieuwe Italianen en wel 3.000 paarden van de bende van de ordonnantie.

In het jaar 1604, de 27e april, kwamen de muitende soldaten van de hertog Albertus, hertog van Brabant, samen met het Statenvolk uit ’s Gravenhage (?), 2.000 man sterk, te voet en te paard met 3 half kartouwen. Ze kwamen hier voor Tienen om ons met geweld te overlopen, om de burgers te vermoorden [7 r°], te vangen en te beroven. Ze schoten op de stad met hun half kartouwen 63 schoten. De burgers echter verenigden zich met enkele vaandels (=compagnie voetvolk) Duitsers, 200 soldaten van kapitein Martiens’ volk dat van de Demer naar hier kwam, samen met vele huislieden uit de dorpen, en verzetten zich zo gezamenlijk tegen het Statenleger. De 28e april, de volgende dag, moest dit leger vertrekken met een grote lange neus. Van spijt staken zij toen het klooster van de Wittevrouwen, Aandoren en Grimde in brand, alsook de kerk van Hakendover, behalve de toren die staande bleef. Daarna trokken ze naar Waver dat ze helemaal platbrandden, en trokken zo voorts naar de kant van Brussel waar ze de dorpen contributies in geld deden betalen.

(Dit zijn de straten binnen de stad Tienen die men met naam noemt). Zie lijst in “Dieùersche notabele dingen”, pp. 13-15.

[8 v°] Op de 27e juli 1641 is het Statenvolk hier gekomen met omtrent 500 man, te voet en te paard, ’s morgens om 3 uur. Het voetvolk kwam met ladders over de muren aan het Sliksteen, liep naar de Kabbeekse poort, gooide deze open en liet het paardenvolk binnen. Hierbij werden zes burgers doodgeschoten en andere gekwetst, zowel van de wachten als van andere burgers. Wel 100 paarden werden gevangen genomen of doodgeslagen. Het Statenvolk roofde de hele uitrusting en dan nog wel van de sterke compagnie van Seigneur Coye de Singe! Veel geld en meubels werden van de burgers afgenomen, niettegenstaande de stad beschermd was!

In het jaar 1331 is de kapel van Sint-Maurus bij Tienen ingewijd, de zondag na O.L.H. Hemelvaart, ter ere van Maria Onze Lieve Moeder, Sint-Maurus en Sint-Lazarus. In deze kapel werd de broederschap van Sint-Maurus ingesteld, bestaande uit 13 manspersonen die men proostbroeders heet, ter ere van O.L. Heer en zijn 12 apostelen. Deze 13 personen hebben de administratie in handen van de inkomsten der genoemde kapel. Bij een van de 13 personen moeten de rekeningen elk jaar worden voorgelegd.

[9 r°] Op de 13e oktober 1642 werd het hele Tiens Broek gemeten door landmeter N. Goymans, in aanwezigheid van Henrik van den Roye, François de Hertoge, burgemeesters, en verder van meester Guillam Festraets, Eemont Goossens en Alexander Malcodt, schepenen.

Eerst hebben we gemeten het Zoetpand, liggend tussen zijn watergrachten en de Gete; het is bevonden groot te zijn: 9,5 bunder.

De tweede pand daaraan renend langs de Gete, gelegen naast de Kerkebeemd van Oplinter en de Leigracht naar de Gete, is groot: 5 bunder en 3,5 dagmaal.

De derde pand, geheten het Zuurpand, renend aan de genoemde Leigracht naar de Gete en de Kerkebeemd van Oplinter, bestaat uit 2 lange smalle panden, met een grootte van 3 bunder en 1 dagmaal.

De vierde pand zijn twee panden renend aan het voorschreven Zuurpand, de Kerkebeemd van Oplinter en de Straat naar Utsenaken; ze zijn groot: 2 bunder en 3 dagmaal.

De 5e pand reent aan het Zuurpand en de voorschreven 2 bunder 3 dagmaal, de Straat naar Utsenaken en de beemd komende van de Broekberg. Grootte: 5 bunder en 3,5 groot roeden.

[9 v°] De 6e pand, daaraan gelegen onder aan de Berg, renend aan de Straat naar Utsenaken en de genoemde gracht van de genoemde 5 bunder 3,5 groot roeden, en de beemd komende van de Berg, heeft een grootte van 4 bunder en 3 dagmaal.

De 7e pand, dit is de hele Broekberg tot onder aan het Zoetpand tot aan de gracht, zo verder langs de Straat naar Utsenaken, heeft een grootte van 10,5 bunder. Totaal: 42 bunder.

In het jaar 1649, de 11e juli, was er zo veel water te Tienen, dat het kwam over de Hoegaardse vesten tussen de Poort en het Duifhuis. Zo veel water was er, dat de mensen moesten vluchten op hun zolders.

Het water heeft de Vogelpoortbrug weggespoeld tot aan de Oude Poort en ook de muur van de Wittevrouwen, de Corps de garde van de Oude Poort en de sluis aan Crijtkenstoren. De burgers hebben de twee omlopen tussen het Sliksteen en de Crijtkenstoren moeten openslaan, om het water zijn loop te kunnen geven. Anders zou het water gekomen zijn tot op de Grote Markt. In de Langestraat kwam het water tot aan Jan Humbert, die woont op de [10 r°] hoek van de Bergstraat. In dezelfde straat heeft het water schade gedaan. Eerst is het huis van Bartolomeus, de hoedenmaker, weggespoeld. Ten tweede spoelden weg: de poort van het Gasthuis, de muur van de Bogaarden en de muur van onze boomgaard. Drie koeien van de meier verdronken. Er was verder nog schade aan andere huizen, straten, bruggen en bomen. In dezelfde straat verdronken nog andere dieren en spoelden weg. In de Geldenaakse straat is het huis, “De zeven schouwen” genoemd, ingestort. Hieronder zaten 14 personen. Drie bleven er van over. Twee mensen verdronken, een jongen en een vrouw, nl. zuster en broer, en een dochter van Bost. In de Hoegaardenstraat was er zoveel water, dat het bier van Jaecques Standaert in de kuipen vol water kwam. Aan het huis van Jan de Zeeldraaier kwam het water tot aan het dak, zodat hij zich moest redden op het dak totdat het water weer gezakt was.

Uitgave in eigen beheer. Bijlage bij “Dieùersche notabele dingen“. Geschreven op aanvraag van talrijke lezers en vooral ten behoeve van de schoolgaande jeugd.

P. Kempeneers, Leuvensestraat 43-45, 3300 Tienen. 1983.

Verschenen op de website op dinsdag 17 mei 2011.