Peeter Verlaenen was pachter op het pachthof van Godfriaux. Hier bevond zich ook een paanhuis. Op 7 november 1785 werkte hij samen met Guillam Matthijs in de brouwerij. Na het werk rond 3 à 4 uur wilde Matthijs een zak meenemen, die niet van hem was. Verlaenen noemde hem “een slechte man”, maar gaf hem toch de zak mee. Bij het naar buiten gaan, sloeg Matthijs al vechtend de knecht Lambert Preuveneers op zijn linker arm. Verlaenen trachtte de vechtenden te scheiden. Matthijs greep een hamer die op de trap lag en verwondde hiermede de knecht aan zijn linker oog, waar veel bloed uitliep. Op 3 december verhoorden de schepenen Peeter Vanaudenaeren ende Andries Sior eerst Peeter Verlaenen, pachter, 34 jaar oud. Vervolgens verhoorden ze de grote knecht Thomas Leemans, 24 jaar oud, de kleine knecht Joannes Ludovicus Motton, 18 jaar oud, en ten slotte de dienstmeid Marie Joseph Defore, 20 jaar oud. De meid was afkomstig van Neerheilissem. De ondervraging gebeurde in het Frans. (Bron: SG 699, bundel 9).

Het pachthof van Godfriaux met paanhuis, waarvan Peeter Verlaenen in 1785 pachter was, komt overeen met de percelen B 134-135-136. Het grote pachthof staat nog aangeduid op de kaart van Ferraris (1778). De achterbouw is verdwenen in de Atlas der Buurtwegen (1841) en op de kaart van Vandermaelen (1854). Op de kaart van Popp circa 1860 blijft van deze grote hoeve niets over. Het grote pand kreeg het kadasternummer B 134a. Er kwam opnieuw bebouwing tussen 1971 en 1979 (geopunt.be). Op dit ogenblik komt de voormalige hoeve met hof en boomgaard overeen met de huizen 51 en 51A langs de Grote Steenweg en de huizen 1, 1A, 3, 5A en 5 langs de Hakendoverstraat.

Tekst

Jnformattoir preparatoir (= informatie preparatoir, voorbereidend onderzoek), genomen door den meijer J.C. Nihoul over sekere vechterije binnen desen dorpe van Esemael, voorgevallen desen sevensten november 1700 vijf en tachentigh ontrent den gelege van Petrus Verlaenen ofte daer ontrent sijnde als volght.

Op heden desen derden decembris 1700 vijf en tachentigh coram (= in aanwezigheid van) Peeter Vanaudenaeren ende Andries Sior schepenen deser voorschreve heerelijckheijdt comparuit (= is verschenen) Peeter Verlaenen pachter op het pachthof van den heere Godfriaux alhier, oudt ontrent de vier en dertigh jaeren hier toe gedaeght per den schepenen Andries Sior mits absentie van den dienaer ende naer alvoorens den eede afgenomen geweest te sijn door den voorschreven schepenen Peeter Vanaudinaeren, heeft verclaert warachtigh te wesen het naervolgende.

Dat den deponent (= de getuige, namelijk Peeter Verlaenen) beneffens sekeren Guillam Mathijs op den sevensten novembris saemen hebben bier gebrouwt op het paen huijs van den deponent.

Dat ten selven daege tusschen drij a vier uren naer middagh ditto (= dito, de genoemde) Matthijs tot hem deponent gecomen is vraegende naer sijnen sack.

Dat hij deponent daer op heeft geantwoort gij sijt eenen sleghtenman, het is mijnen sack, hem selfs toonende bij vergelijckenisse van eenen anderen.

Ende ditto Matthijs sustenerende ter contrarie, soo sijde hij deponent tegens ditto Matthijs om alle dispuet te voorcomen, daer is den sack, het en comt mij op geenen sack aen, waer mede ditto Matthijs den huijse is uijtgegaen de deur achter hem toe treckende, ende in den ganck sijnde heeft den deponent gehoort dat ditto Matthijs begost te schreuwen ende te disputeren tegen sijn knecht Lambertus Preuveneers onder andere alsdan hooren seggen door ditto Matthijs in verbis: siet deugenit nu siet gij wel dat het uwen sack niet en is.

Dat hij deponent op dit geschreuw ofte gesegh den huijse is uijtgecomen alswanneer hij heeft gesien dat sijnen voorschreven kneght eenen slagh op sijnen slinken arm hadt, ende nogh besigh was met vechten tegens ditto Matthijs alswanneer hij deponent hun heeft gesepareert.

Dat hij deponent alsdan gesien heeft dat ditto Guillam Matthijs aenstonts oppackte eenen eijseren haemen (lees: haemel = hamer) met eenen hauten steel leggende (= liggend) op den trap met welcken haemel hij deponent heeft sien toebrengen aen ditto Preuveneers eenen slagh, ditto Preuveneers getreft is geweest onder sijne slincke ooge waer uijt bloot is geloopen geweest, naer welcken slagh ditto Preuveneers den huijse is ingegaen alswanneer den voorschreven Guillam Matthijs noch was naer loopende met den selven haemel, dat ondertusschen aenquaem den deponents grooten kneght Thomas Leemans ende ook den deponent den welcken hem Guillam Matthijs den haemel afgenomen hebben, alswanneer hij deponent beneffens ditto Preuveneers den huijse sijn ingegaen, ondertusschen den deponent gesien hebbende dat sijnen grooten kneght Thomas Leemans hem Guillam Matthijs de deure heeft uijtgestoeten. Amplius ignorat et habita lectura persistit et signavit (= meer weet hij niet en na voorlezing houdt hij vol en heeft hij getekend) ende was onderteeckent Peeter Verlaenen.

Eodem et coram iisdem (= op dezelfde dag en in aanwezigheid van dezelfden) comparuit Thomas Leemans, jonghman oudt ontrent de vier en twintigh jaeren kneght bij ditto Peeter Verlaenen gedaght ende geeedt als den voorgaanden, welcken heeft verclaert warachtigh te wesen het naervolgende.

Dat hij deponent op den sevensten novembris lestleden ontrent drij a vier uren naer middag, besig sijnde in den perdenstal, dat op hem geschruwt sijnde alswanneer hij deponent den voor huijse is ingecomen.

Dat hij alsdan gesien heeft dat Lambertus Preveneers ende Guillam Matthijs malcanderen vast hadden, terwijlen sijnen meester Petrus Verlaenen besigh was met hun te separeren.

Dat hij ook gesien heeft, dat ditto Guillam Matthijs eenen haemel in de handt hadde ende dat sijnen voorschreven meester besig was met den selven haemel uijt de handt te trecken.

Dat hij deponent gezien heeft dat ditto Lamber Preuveneers gequest ende bebloot (=  gekwetst en bebloed) was onder sijne ooge.

Dat alswanneer den voorschreven deponent sijnen meester den voorschreven haemel uijt de handt getroken hadde van ditto Matthijs, den deponent ditto Mathijs de deure heeft uijtgestoeten. Amplius ignorat et habita lectura persistit et signavit ende was onderteeckent Thomaes Leemans.

Eodem et coram iisdem comparuit Joannes Ludovicus Motton oudt ontrent de achthien jaeren, cleijnen kneght bij ditto Peeter Verlaenen, gedaght door den dienaer Lamber Didens ende geeedt als den voorgaenden, welcken heeft verclaert warachtigh te wesen het naervolgende.

 Dat den deponent op den sevensten novembris lestleden ontrent drij a vier uren naer middag besigh sijnde in den peerden stal, dat op hem geschreuwt sijnde, alswanneer hij deponent den voorhuijse is ingecomen, dat hij alsdan gesien heeft dat Lambertus Preuveneers ende Guillam Matthijs malcanderen vast hadden ende rusie hadden, terwijlen sijnen meester Peeter Verlaenen besigh was met hun te separaren.

Dat hij ook gesien heeft dat ditto Matthijs eenen haemel in de handt hadde ende dat sijnen voorschreven meester besigh was met den selven haemel uijt de handt te trecken.

Dat hij deponent gesien heeft dat ditto Lamber Preuveneers gequest ende bebloot  was onder sijne slincke ooge.

Dat alswanneer den voorshreven deponent sijnen meester den voorschreven haemel uijt de handt getroken hadde van ditto Matthijs, den deponent gesien heeft dat Thomas Leemans ditto Matthijs de deur heeft uijtstoeten. Amplius ignorat et habita lectura persistit et scribere nescit (= hij kon niet schrijven). Leeger staet geschreven dit is het marcq (= merkteken) van Joannes Ludovicus Motton bij forme van eenen kruijs verclaerende niet te connen schrijven.

Eodem et coram iisdem comparuit Marie Joseph Defore gebortigh van Heijlissem, dienende meijsen (= dienstmeid) bij ditto Verlaenen, oudt ontrent twintigh jaeren, gedaght per den dienaer Lamber Diedens ende geeedt door den voorgaenden, welcke heeft verclaert warachtig te wesen het naervolgende.

Que le 7 de 9bre (= novembre) 1785 la deposante (= de getuige), revenante de la campagne en entrant dans le vestibule de la maison de son maitre, elle a vu que Guilliaume Mathijs et Lambert Preuveneers habitant ambedeux (= allebei) de ce lieu qui etoient occupè a se battre.

Que la deposante a vu que le dit Mathijs a pris un marteau qui etoit mit sur l’escalier duquel il a frappè le dit Prevenaiers sous son oeille gauge (= onder zijn linker oog) duquel coup le sang en a decoulè bien fort.

Que desuite elle a vu son maitre qui les at separè et a pris le dit marteau hors des mains du dit Mathijs, declarant que le prescrit est ce quelle en en scait, et apres due lecture lui faite, elle ij a persistè et signè demandant pour sa vaccation une plaquette (= een muntje) est signèe M.J. Defore. Plus bas est ecrit nous present sont signès P. Vanaudennaren schepene, Andris Sior schepene et de moij soussignè greffier qui certifie cette ij concorder.

Quod Attestor, J.J. Minsart Greffier.