In 1778 was de toestand van de pastorie van Overhespen heel slecht. Op 10 oktober trokken enkele vaklui uit Tienen naar Overhespen om de toestand in de pastorie van de Pastoor te onderzoeken. Een bundel met gegevens over deze situatie bleef lang bewaard in de pastorie. Dokter H. Jacobs verkreeg de documenten die ik het nummer MS 1151 heb gegeven. Uit het originele verslag neem ik enkele passages bijna letterlijk over. Er zijn twee documenten die met elkaar nagenoeg volledig overeenkomen, op enkele spellingvarianten na.
De meier en schepenen van de Heerlijkheid Overhespen verklaarden dat zij beneffens de ondergetekende gezworen meester metsers, timmerlieden en schrijnwerkers van de stad Tienen, ter requisitie van de Eerwaardige heer Stephanus L’heureux, pastoor van de parochie Overhespen, begeven te hebben ten huijse ofte pastorije van de voorschreven heer Pastoor. Na het huis rijpelijck gevisiteert te hebben, verklaarden zij het huis bevonden te hebben in zo een slechten en caducken staet dat het onbequaem was nog te kunnen blijven staan.
Voor eerst verklaarden de meesters metsers dat de muur, staande tegens de hof en het blok van de heer Pastoor seer slecht, gebersten ende buijten sijn Loot was, en bijna zonder fundamenten voor het meestendeel met leem gemetseld, gelijk ook de gevel tegen het kerkhof.
Voorts waren de schouwen van hetzelfde huis zo slecht, en gebarsten boven de statie zodat ze onbequaem ofte perijckeleus waren om vuur in te stoken.
Voorts verklaarden dezelfde metsers dat zij niets goed of bekwaam om te kunnen blijven staan van het zelfde huis gevonden hadden dan een stuk muur tussen de zestien à zeventien voeten lang en twaalf voeten hoog salvo justo van een zijkamer of kelderkamer, die er omtrent dertig jaren stond.
Voorts verklaarden de meesters schrijnwerkers en timmerlieden dat zij zich begeven hadden in de voorschreven zijkamer of kelderkamer van omtrent twaalf voeten in het vierkant, waar zij al het timmerwerk, balken, bruggen en zolders seer slecht, verrot en van weeck hout hadden bevonden. Ook de kepers en rijbomen waren in zodanige staat, dat zij van al het timmer- en schrijnwerk van het geheel huis niets goet ofte bequaem hadden gevonden om te blijven staan, zoals twee Spaanse eiken deuren, beneffens nog twee andere deuren.
Jtem verklaarden dezelfde vaklui gevisiteerd te hebben al de ramen van de vensters, die zij zo verrot en slecht bevonden hadden, dat ze onbequaem waren om te kunnen blijven staan.
Voorts verklaarde de ondergeschreven meester dekker gevisiteerd te hebben het dak van stro staande of liggende op hetzelfde huis. Dit dak had hij soo slecht en verrot bevonden, dat het op veel plaatsen was door regenende. Ook de latten waren soo verrot en slecht dat hij het zich niet kon inbeelden om op dit dak te gaan om het te repareren.
In het teken der waarheid hebben de vaklui, naast de meier en schepenen, het onderzoek ondertekend op de 10de oktober 1778. Dan volgen de namen: Matthijs Robbiets meester metser, Joannes Robbiets meester metser, Guillielmus Lamber meester timmerman schrijnwerker, Joannes Antonius Blijckaerts meester schrijnwerker en timmerman, Francis Kempeneers strodekker, J.J. Decat meier, J.B. Henot schepen en H. Botthue schepen. Het stuk werd ten slotte ondertekend door J.N. Mattheus secretaris.
Er ontstond aldus een hevige discussie tussen Stephanus (of Etienne) L’Heureux, pastoor van Overhespen, en Boniface de Reël, ridder van de orde van Malta. De ridders hadden recht op twee derde delen van de tienden in het dorp Overhespen. Ook bezaten ze enkele stukken land en renten die eertijds aan de pastorie hadden toebehoord. Daarom vroeg de pastoor aan de Raad van Brabant dat ze zouden bijdragen voor het bekomen van een betere woning. Zo lezen we dat de Raad zou ordonneren aan de heren van het order van Malta, tiendeheffers binnen de parochie van Overhespen, van dadelijk en zonder uitstel aan de suppliant te bezorgen een nieuw ende betamelijk huis, voorzien van al zijn noodzakelijke toebehoortens. Omdat de commandeur niet in Tienen woonde, besliste het Hof op 18 maart 1779 om de communicatie over te dragen aan de Borggraaf De Lardinois.
Reacties zijn gesloten.