In 1440 had de pastoor van Kumtich een vaste verblijfplaats in een pastorie met een tuintje, gelegen tussen het Vroenhof en de kerk. Later was deze pastorie zo vervallen, dat niemand zich nog herinnerde dat er ooit een pastorie had gestaan. In 1619 wisten oude mensen nog te vertellen dat de pastoors van Kumtich altijd gewoond hadden achter het koor, in een oud gebouwtje van het Vroenhof vlakbij het kerkhof. Dit gebouwtje diende een tijd als schapestal en werd tenslotte verlaten.
Pastoor Nicolaas Hallet woonde een tijd bij zijn tante, in de hoeve van de familie Quaethoven, en vestigde zich daarna in Tienen. Door de afstand alleen al was dit een noodoplossing. Daarom drong de Kumtichse gemeenschap aan op een spoedige oplossing. De pastoor stemde erin toe om te komen wonen op de verdieping van de dorpsschool, die zich beyond op het kerkhof naast de toren. Sedert 1632 of iets later woonden hier de pastoors Hallet, Hendrik Kayenbergh, N. Zeelant en Bollis.
De abdij van Inden was in Kumtich eigenaar van het Vroenhof naast de kerk, Van deze abdij wist pastoor Everard Nys 600 gulden te bekomen. Volgens een overeenkomst van 23 april 1722, kon hij bovendien inkomsten verwachten van andere belastingbetalers. Zo kocht hij op 15 mei 1722 voor 300 gulden een blok van een bunder groot, gelegen bij de kerk. Hier kwam tenslotte de nieuwe pastorie. Het bouwwerk kostte 7000 gulden. De Kumtichse pastoors schijnen gezonde mannen geweest te zijn. Gedurende 260 jaar kende Kumtich slechts 8 pastoors. Eén bleef 6 jaar pastoor, een andere 3. Maar de overige zes bereikten allen een hoge leeftijd en bleven hun hele leven pastoor in Kumtich.
De pastorie, in 1725 genoemd het pastoreel huijs, of de wooninghe ofte het huijs vande pastoor, werd gebouwd op perceel C 202 tegenover de kerk. Het muuranker boven de garage stelt nog het jaar 1729 voor (fig. 9).
Figuur 9: De Pastorie uit 1729.
Dr. P. Kempeneers.