Tussen de Gulden Boom (voorheen het Halfhuis) en het huis van Immens dat later het stadhuis zal worden, stond een gebouw dat door het volk de Tolkamer of het Tolhuis werd genoemd. Het heette zo naar de Tolkamer, een hertogelijke instelling voor de inning van tol- en lepelrecht. De naam van de instelling ging dus over op het huis zelf. De Tolkamer te Tienen bestond uit een rentmeester die de hertog vertegenwoordigde, en verder uit vijf rechters of “die gesworen erflaeten van die Tolcaemer”, en één soms twee sekretarissen. Het rechtsgebied van de Tiense Tolkamer strekte zich niet enkel uit over het kwartier van Tienen, maar ook over de steden en distrikten van Aarschot, Zichem, Diest, Hannuit en Geldenaken. De Tolkamer, al vermeld in 1399, lag vast tegen het Korenhuis en de Lakenhalle, en werd in 1488 of in 1507 de prooi der vlammen.
Weer opgebouwd, brandde de Tolkamer opnieuw af tijdens de Furie van Tienen op 9 juni 1635. De puinhoop werd in 1666 gekocht door Frans Goossens. Deze werd vermoedelijk in Tienen geboren op 10 augustus 1617. Hij bouwde op de grond een heel nieuw huis en doopte dat het Land van Belofte, een benaming die het bewaarde tot in de 19de eeuw. Na Frans Goossens ontmoeten we rond 1701 en later Urbanus Brabants als eigenaar. In 1740 is Urbanus Rondas eigenaar “als momboir”. Na hem komt Guillielmus of Willem Wouters en in 1759 de weduwe van Wouters. In 1796 is het Land van Belofte eigendom van de weduwe van Steveniers, de ontvanger. In 1800 is de eigenaar Antoine Steveniers, “vendeur de bierre”, die wordt opgevolgd door weduwe Koekelkoren. Weduwe Nicolas Koekelkoren bezat het eigendom zeker tussen 1820 en 1826. Daarna komt het grote pand in handen van Gerardus Bonvalet, die ik al ontmoet in 1834. Volgens een bouwaanvraag van 1839-40 verbouwde Bonvalet het pand om tot 3 woningen. Bovendien trok hij toen de gevel op tot op de hoogte van het verbouwde stadhuis.
De naam verdween in de 19de eeuw. De 5de maart 1815 trokken Napoleon-gezinde woelgeesten ’s avonds naar het Land van Belofte om er “rusie te stoken ende tumulte te maeken”. In 1846 heette de herberg waarschijnlijk Hôtel de Flandre. In 1903 vond Ik Ijzerwaren Remi, zo genoemd naar de eigenaar Remi Mertens. In 1950 begon Jacques Gerard er een herberg onder de naam Gambrinus, in de volksmond uitgesproken als Kambrinus. Sedert 1 oktober 1980 wordt het café-restaurant uitgebaat door Theo Struys.