Waternamen behoren meestal tot onze oudste namenschat. Het feit alleen al, dat ze moeilijk verklaarbaar zijn, wijst op hun hoge ouderdom. Dit is ook het geval met de (Grote en Kleine) Gete.
De oudste vormen van de Gete zijn: 956 Gatia, 11 de eeuw Jetta, 1312 Ghete. Waalse vormen voor dezelfde waterloop zijn: 1096 Jace, 1194 Jauce, enz. Tot op heden is de naam Gete onbevredigend verklaard. Herbillon geeft in de “Handelingen” een overzicht van de vroegere verklaringen. Mansion verbond de waternaam Gatja- met Gotisch gatwo en Duits Gasse “straat”, terwijl Carnoy vertrok van een prototype gatjô, afleiding van gata. Deze vorm, uit de Indoëuropese wortel ghed-, waaruit Nederlands gat, werd volgens Carnoy gekontamineerd met de waternaam jat-.
Beter is het Gete te beschouwen als een voorhistorische waternaam. De uitgang is duidelijk. Verreweg de meeste waternamen in Noordwest-Europa eindigen op -a (Gysseling, Hand. 1983, 178). De tussenklank i, die we ontmoeten in de oudste vorm Gatia, veroorzaakte de umlaut in de eerste lettergreep, zodat thans Gete wordt gezegd. Deze i is een verkorting van de volle vorm aj, ej (o.c., 182). De verkorte vorm met i komt trouwens zeer veel voor.
De oorspronkelijke vorm Jatia kan teruggaan op de stam ajat-, later verkort tot jat-. Deze stam is volgens Gysseling (Hand. 1982, 52-53) een uitbreiding van de Indoëuropese wortel ej-, aj-. De betekenis is “schitterend, inzonderheid roodbruin”. Vertegenwoordigers van dit type zijn onder meer Jette bij Brussel en Jabbeke bij Brugge. Let op de schrijfwijzen met G- en J- in deze laatste naam: 988 Getbecca, 1003 latbeka, enz. (Gysseling, Toponymisch Woordenboek, 1960, 540). Dezelfde afwisseling vinden we in Jauche, Nederlands Geten: 1091 lace, 1108 Gace (o.c., 541). Ook in andere benamingen voor de Gete wisselt J- met G- af. In de 14de eeuw lezen we “supra antiquum Jaceam”, maar in 1667 “op de oude gete”.
De oudste waternamen zijn afleidingen. Gete, uit ouder Jatia, kan dan betekenen “de roodbruine”, met benoeming naar de kleur.
Dr. P. Kempeneers.