Op de hoek van de huidige Albertvest en de Oude Leuvensestraat staat sedert 1745 een herberg. De naam hiervan was Het Gulden Hoofd. Ook de Grote Markt had zijn Gulden Hoofd (zie Tiense Sprokkel 24).

Het Gulden Hoofd op de vest stond op nauwelijks enkele meters van één van de acht Corps de garde, in Tienen bekend als het Kottegoar. Bij Naveau in 1754 was dit pand nummer Y 25, met een grootte van 1 dagmaal 6 roeden. Dit pand komt overeen met de latere nummers G 95 tot en met G 99. Het maakte deel uit van het Klein Blok en grensde in het zuiden aan de Hostie, en in het oosten aan de Plezanten Hof, nu ingenomen door het Lyceum.

In de eerste helft van de 18de eeuw hoorde pand Y 25 toe aan Anthonius Paenhuijsen, meester schrijnmaecker van sijnen stiel. Op 25 augustus 1745 werd het perceel verkocht aan sieur Guilielmus Michiels, meester Brauwer van sijnen stiel (Serie L 16 blz. 6v, Toreke, Tienen). Het was deze Willem Michiels die op de hoek een herberg bouwde. In de tweede helft van de 18de eeuw is het goed overgegaan naar Henricus Steveniers ende Elisabeth Hoelricx gehuijsschen. Zij verkochten het op 31 juli 1775 aan notaris Petrus Josephus Raeijmaeckers en zijn echtgenote Anna Barbara Versiens. Het pand bestond toen uit huijs hoff ende twee cleijne huijsen. In 1800 is het vroegere pand Y 25 al verbrokkeld in 5 percelen, waarop 5 huizen staan. In 1816 verdelen de Nederlanders het Tiense grondgebied in sekties A tot H, die thans nog bestaan. De bedoelde percelen krijgen de nummers G 110 tot 116, waarbij de tuinen een apart nummer hebben. Rond 1830 wordt een hernummering doorgevoerd. De nieuwe nummers zijn dan: G 95 tot G 99.

De panden G 95 en G 96 horen in 1826 toe aan Jan Franciscus Landeloos uit Leuven en in 1837 aan G.J. Philippe of Philippi. Maar in 1860 zijn de kinderen Virginie, Emile en Maximilien Philippi de eigenaars van het huis op G 95. Het huis ernaast, G 96, hoort dan toe aan de echtgenote van Léonard-Jérôme Willems, een rentenierster uit Leuven. De overige drie percelen blijven onverdeeld. Van notaris Raeymaeckers was het goed met de herberg voor 1826 overgegaan naar Philippus Wagemans. Maar in 1837 is de nieuwe eigenaar Jean Antoine Loos uit Leuven. In 1860 wordt dezelfde eigenaar, met zijn kinderen, als de bezitter vermeld.

In 1826 was de herberg (G 99) 2 a 20 ca groot, met een tuin van 16 a 60 ca, samen 18 a 80 ca. Het huisje op G 98 was 50 ca groot, terwijl het huis met de tuin op G 97 een grootte had van 2 a 20 ca. Ik vermeld nog dat J. A. Loos, ook geschreven Loost, een landbouwer was.

Ik heb de naam het Gulden Hoofd slechts één keer in het archief aangetroffen, namelijk in een Franstalige lijst van belastingbetalers uit 1798. De naam is dan vertaald als La tête d’ore. In recente tijd was de herberg bekend als het café bij Waikke Duys. In het Tiens rijmt “geuze” op “Duys”, zodat de uitbater de slogan bedacht: Bij Waikke Duys drinkt ge ne goeie geus. Nu heet het café het Hoekje. Maar de geuze is er nog even lekker.

Dr. P. Kempeneers.

Brabantse Folklore nr. 280, dec. 1993, 345-346.