Tot het Goed van Oplinter, voorheen de Sint-Jakob (z.a.), hoorden de drie hovingen, van aan de bocht van de straat tot en met het huidige huis nr. 48. In 1830 hadden ze volgende nummers: 1° een tuin met nummer H 171; 2° een tuin op H 172, met een gebouwtje op H 173; en 3° een schuur van 80 ca op H 174 met de bijbehorende tuin op H 175.

** Ooievaarstraat gezien vanaf de veldbornstraat **

De eerste tuin (H 171) aan de bocht grensde in de 16de eeuw aan een straatje dat door de Grauwzusters werd ingenomen. Oorspronkelijk stonden hier twee huizen, die in 1556-61 toebehoorden aan Lambert van Winde en in 1562-67 aan Jan Swynders, die tevens waard was in de herberg Sint-Joris. Later werden de twee huizen verenigd. In 1590 heette het een huys metter toebehoirten opden hoeck, gelegen tegenover de poort van de Grauwzusters. Het huis werd echter door heer Van Wanghe afgebroken en verkocht. Van het vroegere huis liep een gote onder d’aerde naar de gracht. Meester Joos van Carelewijck betaalde voor de “oversprong” aan zijn huis en voor de goot aan de stad een denier. De grond die nu een tuin was geworden, hoorde daarna toe aan Anthonius vander Borght en later aan zijn erfgenamen. Daarna werd de tuin eigendom van Carel Steijls bij Coope. Steijls bezat ook de tuin ernaast. De volgende eigenaar was Carel Steijls, zoon van de gelijknamige vader. In het cijnsboek heet hij Carel Steijls Carels sone. Tussen 1654 en 1698 is jonker Jaecq van Ranst de nieuwe bezitter. Het pand is dan een boomgaert te voren huys ende hoff. Jaecq werd opgevolgd door jonker Machiel van Ranst en daarna door kanunnik Van Ranst, die als ouderdomsdeken van het Sint-Germeinskapittel op 16 februari 1716 overleed. De kanunnik verkocht het aan gemelde Germeijn Wouters. De boomgaard kwam aldus bij het Goed van Oplinter. De latere eigenaar, Jan Lambert Wouters, komt nog voor tot na 1837. Rond 1860 is de boomgaard gesplitst. Op het linker gedeelte, richting Kalkmarkt, stond toen een schuur die toebehoorde aan winkelier Jean-Joseph Hendrickx. De rechterzijde, een tuin, was eigendom van bakker Philibert Hendrickx. Op dit ogenblik staan op het vroegere pand H 171 een garage en een gebouw van de Immaculata. De rechter perceelsgrens zou nu in het midden van de toegangspoort hebben gelegen.

Pand H 172, het middendeel, had tot na 1837 dezelfde eigenaars als het voorgaande. In 1860 was de tuin verdeeld. Links lag de tuin van de weduwe van Henri Rock, een winkelierster. De rechterkant hoorde toe aan de weduwe en kinderen van Jean Vollon, een dagloonster. Voorheen stond op dit gedeelte een schuur die voor 1860 verdween. Nu vinden we hier huis nr. 36, toebehorend aan de Immaculata.

Op het derde deel (H 174-175) stond in de 15de eeuw een rente voor het jaargetijde van Jan van Brussele, priester en kapelaan in Tienen. Tijdens de beroerten der 16de eeuw had de woning die er op stond, veel te lijden. In 1587 lag het pand geheel affgebroken. Later werd het een boomgaard. Als eigenaar van dit erf ontmoeten we in 1556-59 Willem Bleyckers, en daarna zijn weduwe, namelijk Gudule Lycops. Deze wordt nog vermeld in 1578. In 1567-99 was Jan Jmmens Janssone er de eigenaar van. Daarna volgde Jan van de Putte (1617-25), die het goed overliet aan zijn erfgenamen. Tussen 1635 en 1651 volgde Carel Steijls die aldus de drie delen bezat. Vervolgens had ook dit deel dezelfde eigenaars als de twee vorige. Al in 1722 hoorde het toe aan Willem of Guillam Wouters, die zo het Goed van Oplinter merkbaar uitbreidde. In het midden van de 19de eeuw is dit pand echter weer verbrokkeld. Links stond de schuur met de tuin van Francois-Isidore Toussaint. Nu staan hier de huizen nr. 38 en 40. In het midden vonden we in 1860 twee huizen: links dat van Josephine Struyven en rechts dat van mecanicien Philippe Nelis. Dit zijn nu de huizen nr. 42 en 44. Rechts ten slotte lag in 1851 de tuin van winkelier Carolus Vanmol, die in 1860 is opgevolgd door de vrederechter Jean-Louis Michiels. Nu staan hier de huizen nr. 46 en 48. Michiels was in 1860 ook de eigenaar van de Sint-Jakob in de Veldbornstraat. De familie de Wouters had dus bijna alle hovingen in de Ooievaarstraat verkocht.

Tussen deze laatste tuin en de Mahaigne stond al in de 16de eeuw een huis (H 176), dat niet bij het Goed van Oplinter werd ingelijfd. In 1587 meldt de rentmeester van het kapittel dat den huyse meestendeel was afgebroken. Ook in de rekeningen van 1591 tot 1597 lezen we dat het huis al desolaet is lighende. Op het einde van de 15de eeuw hoorde het huis toe aan Geraert Grauweels, daarna aan Peter Grauweels alias Culsere, geestelijke en rector van een altaar in de Sint-Germeinskerk (1517) en later kanunnik en tevens rentmeester van het gemeen jaargetijde (1519-40). Latere eigenaars zijn: Paulus van Yssche (1555-59), kanunnik Wenceslas van Woluwe (1560-61), Steven van Sallen (156567), Christiaen van Eleshem (1567-78) en zijn erfgenamen (1587-99). Op dit huis stond een rente van 9 ponden “payements” ten voordele van het gemeen jaargetijde van Sint-Germeins. Ondanks herhaaldelijk aandringen van de rentmeester werd de rente niet betaald. Daarom stipte hij in 1590 droevig aan: groote nersticheyt gedaen maer niet geproffiteert. Frans van den Roye bezat het eigendom van 1600 tot omstreeks 1617. Daarna kwam Jan van de Poel, van 1616 tot 1635. Deze verkocht het op 11 maart 1636 aan Godtgaff Damants, die in het Latijn als “Theodatus” Damants voorkomt. Daarna kwamen de Jezuïeten van Leuven aan de beurt, die het op 11 februari 1643 verkochten aan Martinus van Eeckelo. In 1651 was Melchior Suarez de nieuwe eigenaar, maar vanaf 1670 zijn het opnieuw de paters Jezuïeten. Op 19 mei 1683 verkochten ze hun woning aan Gilis Verlat en zijn huisvrouw Anna Raemaeckers. Hun dochter trouwde met Germeijns Merckx, die aldus de nieuwe eigenaar werd. De latere bezitters waren: in 1748-52 Lambrecht Merckx, in 1800-26 de kolenhandelaar Laurent Vandeput, in 1837 zijn erfgenamen, in 1851 winkelier Carolus Vanmol en in 1860 zijn weduwe. Nu staan hier de twee huizen met de nummers 50 en 52.

Bibliografie

1) Atlas 1992; KAB 2.291, f. 22; KAB 2.293, f. 31 v°; KAB 22.283, f. 17; KAB 22.303, f. 21 v°; KAB 22.342, f. 20 v°; RP VI, f. 17; SG 4640, f. 10 v° en 23 v°; SG 5622, f. 2; SH 10, nr. 189; SX 2, f. 9 v° en 20; SX 4, f. 2 v° en 18.
2) Bets, 1870, 43; De Ridder, in: HG 1911, 89-98; Kempeneers, 1991, 75; Vrancken, 1995, 29.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Oost-Brabant maart 1996, p. 30-33.