2° Huis II hoorde in de 16de eeuw toe aan Willem Bleyckers, van wie het overging naar Hans Bleyckers Willemssone en daarna naar Hendrick Bleyckers Willemssone. Rond 1550 was dit pand al gesplitst in IIa en IIb, vermits het cijnsboek bij het huis van Willem Bleyckers opmerkt: zijn huijs op de caesmerckt nu twee wooninghe zijnde.

Het eerste van de “twee woningen” (IIa) hoorde na Hendrick Bleyckers toe aan Gudule Lycops, van wie het overging naar Vranck Traetsens Geldolfssone. Deze was in 1635 overleden en had de woning nagelaten aan zijn weduwe en zijn kinderen. Ook dit huis was tijdens de furie neergeblaakt. Volgens de schepengriffies was het toen een erffue daer een huijs heeft op gestaen genaempt het schip.

Op 2 november 1635 werd het Schip verkocht. De verkopers waren: 1° Jda Gijsbrechts, weduwe van wijlen Vranck Traetsens voor de tocht, 2° Henrick en Abraham Traetsens, 3° Anna Traetsens “last hebbende” van meester Peeter Gielis, haar tegenwoordige man en momboir, 4° Geert Lamens als man en momboir van Catharina Traetsens, 5° Mattheeus van Herbergen, getrouwd met Cattarina Loduwijcx, dochter van wijlen Jans vuijtten lichaeme Agnes Traetsens, en 6° Carel Traetsens, zoon van wijlen Geldolff Traetsens. Al de genoemde personen waren kinderen ende kinskinderen wijlen vranck Traetsens ende ijda voorschreuen en eigenaars voor de proprietijt. De kopers waren meester Peeter vander Arent en Gudila Traetsens, hun zuster.

Rond 1651 komt Goort Staels als nieuwe eigenaar voor. In 1684 vond ik als bezitters de erfgenamen Scatten, samen met de erfgenamen Peeter Gilis, en in 1715 Ida vander Arent. In 1689 heet dit huis op de Appelmarkt opnieuw den Schepstoel. IIa en IIb worden dan één grote woning (G 679), eigendom van de familie Preuveneers, waaronder de kruidenier Henri Preuveneers (1796-1800). In 1826 is het eigendom van Henri Francois Janssens, in 1834-37 van Benedictus Janssens en in 1860 zoals gezegd van de drukker Henri Vanhoebroeck.

Het tweede deel van de “twee woningen” (IIb) werd G 680, nu Veemarkt 25. Dit gedeelte hoorde in 1576 toe aan Jan Vekemans, die de toestemming kreeg om een craemken te zetten tegen die halle opt hoecxken. Deze toestemming gold later voor Marie Lycops en Germanus Landeloos, die in 1617 als eigenaar bij coope voorkomt. Na deze komen Aert en Jan Landeloos. In 1635 brandde de woning af. Op 19 februari 1649 verkochten de twee zonen, samen met “oud burgemeester” Eemont Goossens, hun erffue daer een huijs placht op te staen aan Jan Hennus. Na deze vond ik als bezitters: de erfgenamen van Jan Hennus, waaronder zijn weduwe, in 1715 opnieuw een Jan Hennus, Yda Stevens (1754), de neringdoende Jacobus Stevens (1779-84), Jan Stevens (1790), Jean Baptist Willems (1826) en de weduwe van Jean Dewit (1837-1860).

Dr. P. Kempeneers.