Rond de eeuwwisseling heette pand G 687 of Veemarkt 31 Au petit Paris. Deze naam is nog goed op oude prentkaarten te lezen. In 1997 komt Klein Parijs overeen met een Turks restaurant met als opschrift Ilhan. Het huis ernaast, G 688 of Veemarkt 32, is eigendom van opticien Vanistendael, voorheen de Buffelse Kolder genoemd. Vroegere schrijvers hebben hier ten onrechte de Brusselse Kelder van gemaakt. We mogen het huis ook niet verwarren met de Gulden Kelder, overeenkomend met Wolmarkt 23.

Beide percelen, Ilhan en Vanistendael, vormden één groot geheel tot in 1599. Het geheel hoorde rond 1370 toe aan Jan Gertruden of Vergeertruden, die voor de lubbe aan zijn huis één denier betaalde. Na deze werd de cijns betaald door Vranck Wybrechts (1477), Marie Wybrechts (1500) en Vranck vanden Weerde. Op dat ogenblik grensde het huis achteraan nog aan de lombarden. De Lombarden speelden in Tienen een grote rol. Deze geschiedenis bespreek ik later bij de Van Ranst-huizen, waarover ik veel nieuwe gegevens heb gevonden.

Als eigenaars in de 16de eeuw vond ik achtereenvolgens Vranck vanden Weerde, Hendrick vanden Bossche, Servaes Petten, Barbara Bricx (1570) en Wouter vander Woestynen. Deze laatste verkocht in december 1599 een halff huys aan de rechterkant (G 688) aan Hendrick de Groote. Mits betaling van anderhalve denier jaarlijks kreeg de Groote van de rentmeester Viglius des Marez de toestemming om te moghen vuythanghen een bert ende teecken genaempt den buffelschen cuelder. Het huis dat Wouter vander Woestynen behield, grensde nog altijd aan de Grote en de Kleine Lombaard van achter. Later zal de tuin worden toegevoegd aan de Engel.

1° Wouter werd opgevolgd door Philippus vander Woestynen en rond 1629 door Adam Domme, die het huis naliet aan zijn weduwe. In 1635 brandde het bij de furie grotendeels af. Vier jaar later was het nog altijd een erffue daer een huijs placht op te staen gelegen alhier op de fruijtmerckt achter het Stadthuijs. De eigenaar was toen Jan van Heylessem. Deze verkocht op 14 september 1639 zijn puinhoop aan Gielis Vrindts, gewesene weduwer van wijlen Andilie Vrancx, huisvrouw van zijn eerste huwelijk. Gielis Vrindts had grote spijt van zijn aankoop. Volgens de schepengriffies stond nog enkel de baracque oft backhuysovereind. De rest was in lamentabele staat. De wederopbouw kon Vrindts niet betalen. Hij kreeg echter pas toelating om de ruïne te verkopen, als de koper beloofde om het bakhuis en de rest te bebouwen met een loffelijck huijs … twee solders hooch. Twee jaar later, op 27 mei 1641, had Vrindts een koper gevonden in de persoon van Hercules van Hauw. Maar deze haakte al gauw af. Gelukkig was er Henrick del Vaux, die het erf “waar een huis placht op te staan”, samen met het bakhuis achteraan, op 29 mei 1641 kocht.

Dr. P. Kempeneers.