In pand G 362 of Nieuwstraat 9 woont apotheker Philibert Poleunis. Dit huis heette de Gulden Laars. Eerst dacht ik dat dit huis overeenkwam met Versin, omdat ik Guilliam Schellincx verward heb met Germijn Schellincx. Het pand ontstond uit de vereniging van twee eigendommen.
1° Rond 1370 betaalde Godefridus metten Niffe drie deniers voor zijn huis en een lubbe. Daarna werd deze cijns betaald door Jan Bassen, Jan vander Horst en in 1477 door Arnold vander Horst. Toen kwam er nog een cijns van één denier bij, omdat hij ouer de gracht betymmeren mach achter tcorenhuys alsoo verre als siin erue strect Rgt. thalfhuys. Oorspronkelijk strekte de apotheek van Poleunis zich dus uit tot tegen de Mene achter het Stadhuis. Nadat Arnt vander Horst eigenaar van de Griffoen was geworden, werd het eigendom anders verdeeld. Het deel van Poleunis werd namelijk veel kleiner.
2° Een tweede eigendom hoorde rond 1370 toe aan Franco de Busco, vertaling van Vranck vander Haeghe. Van deze ging het naar Bastijn Bassen, Geert vander Horst en in 1477 naar Wouter van Carlewych smet. Deze laatste verkreeg ook, na een herverdeling van de twee beschreven panden, een gedeelte van de genoemde Vander Horst. Het verenigde, maar verkleinde eigendom dat overbleef, komt in 1830 overeen met G 362. Dit perceel kwam in 1830 van achter nog tot tegen de verdwenen “gang leidende naar de gracht”.
3° Na de herschikking hebben beide panden dezelfde eigenaars. Zo vond ik achtereenvolgens: Katherine van Carlewych, Beertram Beertrams, rond 1550 Henrick Denaest of Donast, daarna meester Peeter Denaest, rond 1600 (Se)bastiaen van Wanghe en verder in de 17de eeuw Eustacius vander Eycken.
In 1635 was Tienen één grote puinhoop. Op 31 oktober 1635 verkochten Eustacius’ erfgenamen hun erffue daer een huijs heeft op gestaen aan Geeraert Gasque. Deze bouwde er weer een huis op, dat hij naliet aan zijn erfgenamen. In 1659 vond ik de weduwe van Lenaert Crimont als eigenares en daarna Anthoen vander Eycken. Franchois vander Eycken, misschien een zoon van de voorgaande, verwierf het huis bij purgement. Deze verkocht zijn eigendom op 1 maart 1690 aan de hoedenmaker Joannes Lenarts. Niet lang daarna was het pand al verwisseld van eigenaar, vermits in 1704 Jacob de Latin voorkomt als “reengenoot” bij de verkoop van het volgende huis, nu Nieuwstraat 11.
In 1757 hoorde de gulde Lairse toe aan Franciscus Pellegrin. Ik vond deze naam in het Weesboek. Enkele bladzijden verder staat nog eens de gulde leirse. Volgens Van Lennep waren laarzen in uithangtekens veelal rood geverfd. Ze kwamen voor bij schoenmakers, maar ook bij leerlooiers en soms bij brouwerijen.
Op 29 juli 1775 verkochten Joannes Ludovicus Schellincx en zijn vrouw Barbara Spaens hun huis in de Nieuwstraat aan Joannes Mathues Stevens. Mogelijk werd hiermee de Gulden Laars bedoeld. Er ontbreekt echter een “puzzelstukje” om dit te bevestigen. Het huis grensde toen aan den doorganck naer de Mene, waaruit blijkt dat dit voetpad toen nog bestond.
Recente eigenaars waren ten slotte: François Mertens (1796-1826), Jan Blyckaerts (1834-37) en de advocaat Theophile Platton (1860).
Dr. P. Kempeneers.