Het huis van notaris Pierre Honorez (nu van zijn zoon notaris Marc Honorez), Nieuwstraat 42, heette de Gulden Mortier. Het is niet identiek met de gelijknamige apotheek op de Veemarkt. Rond 1370 was dit pand eigendom van Aert of Arnoldus Pasteybeckere. Arnold betaalde voor zijn huis aan de hertog een cijns van 4 deniers. Op het einde van de eeuw is hij opgevolgd door zijn zoon Willem of Wilhelmus filius arnoldi pasteybeckere. In 1477 diende de cijns van 4 deniers voor twee lubben aan zijn huis, of in het Latijn de duabus lobis ante mansionem suam. In gemeld jaar werd deze cijns betaald door Godefridus de quercu sartor, verlatijnsing van Goort vander Eycken kleersnijder.

Goort werd opgevolgd door Egidius of Gielis Marcelis, Gordt Marcelis, Henrick Godevaerts of Govaerts, de bakker Lambrecht Clercx en Jan de Gheest. Daarna kwam rond 1590 Bernart Tincke, de eigenaar van de Sterre ernaast. Een tijdlang hebben beide huizen dezelfde bezitters. Zo was Peter Fonteniers rond 1619 de bezitter van de Grote Ster en de Kleine Ster. De weduwe van Peter Fonteniers kon het geleende geld niet terugbetalen, zodat haar erfgenamen uiteindelijk de Grote Ster op 27 mei 1654 moesten verkopen aan de Vrouwenbroeders. De Kleine Ster was al verkocht, vermits zij in 1653 toebehoorde aan Orbaen (de) Halleijn. In 1655 was de naam van de Kleine Ster al veranderd in de gulde mortijer, met als eigenaar Jaspar Hallen, met als varianten Halen, Haling en Hallet. Jaspar was lid van de Kolveniersgilde en stierf op 2 december 1672. Zijn zoon Jan Haleng was onderpastoor in de Sint-Germeinskerk. Hij erfde de Gulden Mortier, maar liet het huis na aan de Tiense Armentafel, die sedert 1708 als de bezitter wordt opgegeven. Ik ontmoet de naam nog eens in het cijnsboek van 1735, waarbij de “Table des pauvres” in het bezit was van le mortier d’or. Twintig jaar later verkocht de Tafel de Gulden Mortier aan sieur Henrick Rega. De verkoop gebeurde op 28 juni 1755 door Jacobus Philippus Vander Monden, advocaat van de souvereine Raad van Brabant en rentmeester van de Tafel van de H. Geest. Op dat ogenblik was het een huijs cum annexis genaemt het vleeshauwers huijs (KAB 22.233).

Rega bezat ook het volgende huis, voorheen de Arend (H 251). Tussen de twee genoemde huizen, het Vleeshuis en de Arend, werd het verdwenen Steenstraatje bebouwd. Rega liet de twee panden na aan zijn weduwe (1796). Na deze kwamen juffrouw Rega (1826-34) en P. De Wouters (1837). Na 1837 werd de woning op de plaats van het Steenstraatje weer losgemaakt. In 1860 was de winkelier Guillaume Collin de eigenaar van dit smalle pand van 1 a 76 ca. De rest, namelijk de vroegere Arend en de Gulden Mortier, was eigendom van notaris Eugène Swinnen. Uiteindelijk ging de ingang van het Steenstraatje naar Honorez. Het smalle deel is in de gevel nog zichtbaar.

Dr. P. Kempeneers.