Het is al veel mensen opgevallen dat op doodsbrieven vermeld wordt: overleden in de campus “Mariendaal” of “Sint-Jan”. Ik krijg dan ook vragen naar de herkomst van deze namen. Beide namen hebben een eerbiedwaardige geschiedenis.
De naam Mariendaal (of Mariëndal) is verbonden met de Grauwzusters. Deze zusters zijn in Tienen vermoedelijk aangekomen in het begin van de 14de eeuw. Ze vestigden zich aan de Gracht achter het Steen, nu de Ooievaarstraat. Al in 1326 vermelden de rekeningen van de Tiense Armentafel het altaar van de 3de orde. De zusters volgden immers de derde regel van Sint-Franciscus. In 1370 betaalden die swesteren of de zusters van de derde orde één denier aan de hertog voor een enen plaetsken voor hun huis. Later breidden de zusters hun domein aanzienlijk uit.
De vereniging van de “swesteren” telde in de Middeleeuwen nooit veel leden. Zo waren er in 1526 ten hoogste twaalf zusters. Ze leefden van aalmoezen, provenden en bedélingen van de H. Geest. De magistraat stond de zusters toe om een paar keer per jaar twee petitien ofte beedente doen, één voor vlees en één voor koren. Als tegenprestatie moesten de zusters zorgen voor zieke vrouwen, zowel in perickel van peste als andere besmettelijke en onbesmettelijke ziekten. Uitzondering werd gemaakt voor cancker, Spaensche poecke of melaetsheijt. Van de armen mochten ze geen salaris of voedsel ontvangen. De swesteren voorzagen in hun levensonderhoud door handenarbeid. Buiten het verplegen van zieken of het begraven van doden, besteedden ze hun tijd aan het weven van fijn linnen, het vervaardigen van mis- en communiebrood, of het wassen en herstellen van altaar- en kerkgoed. Zo betaalde de rentmeester van de Sint-Germeinskerk in 1517 aan de moeder van de zusterkens van de derde orde 10 stuivers om twintig corporalen te wassen. Een korporaal is geen soldaat, maar een fijn linnen altaardoek of een kelkdoek.
In een oorkonde van 5 september 1473 dragen zij de naam van Cellezusters. Nog in 1655 staat hun klooster in het Typografieboek van de Parkabdij aangeduid als t’clooster van de selle-susters. De gewone benaming werd echter Grauwzusters. Deze benaming ontmoet ik in 1563 in de rekeningen van de Armentafel als den grauwen susteren van thienen, zo genoemd naar de grauwe kledij die ze droegen. Eén keer, namelijk bij Jakinet circa 1662, vond ik het klooster van de swarte susters. In 1644 werd het klooster hervormd door Jacobus Boonen, aartsbisschop van Mechelen. Van dan af heet hun klooster Mariendaal.
Na de opheffing van hun klooster kregen de Grauwzusters eerst een kosteloos onderkomen in het Begijnhof, maar verhuisden daarna naar het Kabbeekklooster om aldaar aan een nieuw leven te beginnen.
Dr. P. Kempeneers.