Bijna op de hoek, gevormd door de Waaiberg en de Veldbornstraat, stond de Sint-Jakobskapel. Deze had een oppervlakte van 5 a 10 ca, met een bijbehorende tuin van 5 a. De kapel werd tussen 130 en 1834 afgebroken. Op de tuin staat nu het huis van dokter J. Jansen, Waaiberg 121. Het werd gebouwd na 1826. Het ronde koor van de Sint-Jakobskapel stond achteraan in de tuin van genoemde dokter. Het schip van de kapel komt overeen met de grond die nu wordt ingenomen door drie particuliere woningen met de huisnummers 117 (garage en huis), 115 en 113. Bovendien werd langs deze huizen de Waaiberg verbreed.
** gezicht op de woning van dokter J. Jansen, rechts is de Waaiberg. **
De Sint-Jakobskapel was toegewijd aan Sint-Jakob van Compostella en kreeg al vroeg giften en legaten. Ze had een eigen fabrica of kerkfabriek die instond voor de bouw en het onderhoud. Een eerste gift werd opgetekend op 18 augustus 1319, in het testament van Arnold Onghenade. Het is tevens de oudste vermelding van de kapel.
** Aanblik op de tuinen en woning van dokter J. Jansen gezien vanuit de richting Tienen centrum. **
Gewoonlijk heet ze “kapel”, zoals in 1340 capella sancti iacobi, in 1341 capella beati Jacobi, of in 1400 in het Nederlands capelle van sinte Jacob. Maar in 1536 heet ze ook die kercke van Sinte Jacops. In het begin was het een domaniale kapel die volgens De Ridder afhing van het Hof van de Waaiberg. Ridder Wouter van Grijpen stichtte, met zijn echtgenote, het hoogaltaar in de Sint-Jakobskapel op de Waaiberg. De plebaan Walter van den Opstalle alias Van Leeuw schrijft dit in zijn testament van 7 augustus 1336, als hij dit altaar begiftigt met 10 pond op een beemd in Walsbergen. Bovendien had de kapel al in de eerste helft van de 14de eeuw nog twee altaren: één toegewijd aan de H. Maagd Maria en één aan de H. Agatha. Bij de kapel lag ook een kerkhof dat nog in 1699 voorkomt als St. Jacobs kerckhoff. Ook heette het huidige Windmolenveld eertijds het Sint-Jakobsveld. Zo wordt in 1676 een stuk land gesitueerd buytten die lintersche poorte Jnt st Jacobs velt.
In 1627 werd de Sint-Jakobskapel door het Sint-Germeinskapittel afgestaan aan de Annuntiaten. Deze kloosterorde werd volgens Bets in 1501 gesticht door Joanna van Valois, de echtgenote van Lodewijk XII. In 1529 kwam er een bijhuis in Leuven; dank zij de bescherming van Maria Magdalena van Hamale, weduwe van Willem van Croy, hertog van Aarschot. Uit dit Vlaamse klooster kwamen honderd jaar later acht zusters naar Tienen, onder de leiding van eerste Mater Ancilla Anna Wielant. Zij overleed op 4 april 1655, 20 Jaer naer de furie hebbende dit officie bedient 26 Jaeren.
De zusters verkregen niet alleen de Sint-Jakobskapel met het kerkhof, maar ook een grote boomgaard van 56 a 70 ca, die toebehoorde aan Lodewijk van Weseren. Op deze boomgaard staan nu onder meer de huizen langs de Veldbornstraat, genummerd 82 tot en met 102. Het nieuwe klooster werd gedeeltelijk gebouwd tegen de Sint-Jakobskapel en was twee jaar later, eind maart 1629, voltooid. De 1ste april nam de kloostergemeente haar intrek in het huis aan de Veldbornstraat. De namen van de eerste zusters zijn ons bekend. Buiten Anna Wielant waren dit: 1° Margarita van Bastroij, eerste vicarisse, gestorven in Leuven, 8 augustus 1662; 2° Lijzabeth Wielant, tweede vicarisse en tweede Moeder Ancilla, gestorven 27 augustus 1668; 3° Margarita Galians, eerste “Rectrix Chori”, gestorven 14 maart 1647; 4° Barbara Blaesbergh, eerste “Ceusterse”, gestorven 21 juni 1636; 5° Anna Roelofs, gestorven in Leuven; 6° Elijzabeth Schillemans, gestorven voor de furie, op 10 juli 1633; en 7° Elijzabeth van Cam, “buijte Suster”, gestorven 29 mei 1650.
Amper zes jaar na hun aankomst, in juni 1635, werd Tienen verwoest door Franse en Hollandse soldaten. Hierover schreef Anna Wielant een boeiend relaas, getiteld “Gedenck-weerdige Avonturen, Alteracien, ende verstroijingen, jae Martelie (…)”. Volgens Bets bestond er in 1861 in het archief van de Annuntiaten nog een fragment van het origineel. In 1929 echter, bij de driehonderdste verjaring van de aankomst van de zusters, vond pater Gilbert Remans dit fragment niet meer terug. De uitgaven van de “Gedenck-weerdige Avonturen” steunen dus alle op kopieën. In 1729 schreef pater Arnoldus Canjuweel het handschrift met aanpassingen over, “opdat het te gemackelijker sou konnen worden gelesen”. Een tweede en derde kopie is van de hand van pater Joannes Kieckens, die het in 1777 overschreef.
Tijdens de furie werd de pater minderbroeder, Egidius Dobbelerius, de biechtvader van de zusters, op 10 juni 1635 vermoord. Op de plaats in hun kapel waar hun pater gevallen was en begraven, legden de zusters een zerk met de tekst: Hic Jacet Sepultus V.R.F. Aegidius Dobbelerius Confessarius Ab Hereticis Hanc Urbem Vastantibus Trucidatus Anno Domini 1635 10 Juny. Dit betekent: “Hier ligt begraven V.R.F. Aegidius Dobbelerius, biechtvader, door de ketters die deze stad verwoestten vermoord; in het jaar van onze Heer 1635, de 10de juni”. Volgens De Ridder werd deze steen rond 1909 teruggevonden op het pachthof van de Waaiberg en overgebracht naar het klooster van de Minderbroeders te Sint-Truiden.
In 1755 telde de kloostergemeenschap 25 zusters, die moesten leven met allemoesen vande goede lieden ende met hun handtwerck. Toch hadden ze ook een paar stukken grond. Eén stuk met een grootte van 2 dagmalen en 11 roeden is later een deel van B 197; gelegen tussen de huidige Houtemsestraat en de Schaapsmortel. Een ander stuk grond grensde aan de O.L.Vrouw-ten-Steenstraat. Bij de aanleg van de Sint-Truidensesteenweg werd dit pand in tweeën gesneden. lk heb deze grond kunnen identificeren met de nummers C 259 en D 6. In 1716 was dit eigendom drie dagmalen groot; volgens het moderne kadaster (1830) 84 a 60 ca.
De Annuntiaten behoorden tot een beschouwende orde. Hierdoor vielen ze onder het edict van keizer Jozef II, die de zogenaamde nutteloze kloosters wilde afschaffen. Zuster-Overste Elisabeth Weyns zond een verzoekschrift naar het stadsbestuur om het klooster van sluiting te behoeden. Volgens het edict kon dit enkel als ze onderwijs zouden verschaffen aan de arme kinderen van de stad. Een vriend van de zusters, baron Idesbald Aybert Joseph de Baudequin de Peuthy, steunde het voorstel. Zo bekwamen de zusters op 25 augustus 1783 de toestemming om in hun klooster met een school te beginnen.
Tijdens de Franse overheersing werden echter alle kloosters afgeschaft. Op 27 mei 1796 moesten alle abdijen, kloosters en begijnhoven hun registers inbrengen om te laten paraferen door een Franse commissaris. Op deze wijze wilde de overheid beletten van niets te verbergen als zij zullen komen om hunne supressie te doen. Op 11 november, om 10 uur ’s morgens, ging de “municipaliteit” van Tienen naar het klooster van de Annuntiaten. Een slotenmaker opende het slot. De religieuzen moesten, ondanks luid protest, hun klooster verlaten. Ze stapten per twee; de Moeder-Overste voorop, met een kruijscifix in de hand door de stad, tusschen het jammeren en gegrijs van alle goede Borgers, die den druck van dese verjaegde schapen niet en kosten sien, sonder hunne traenen te mengelen met de hunne. Dezelfde dag werden ook de religieuzen van Kabbeek en Danebroek uit hun kloosters verjaagd.
Beroofd van hun inkomsten besloten de zusters toch om zich niet te laten scheiden. Gedurende zes maanden mochten ze verblijven in een huis van de familie Dewijth in de Minderbroedersstraat. Deze familie bezat drie huizen, gelegen rechts van het Huis van Chantrijn of van Malta, dus schuins tegenover het begin van de Oudekleerkopersstraat. Vandaar trokken ze voor vier jaar naar het grote huis van Van der Meeren in de Kabbeekstraat. Dit huis (H 139) heette vroeger de Sint-Anna en is het grote pand links van de Landbouwschool in de Gilainstraat. Eindelijk slaagden de Annuntiaten erin om een deel van hun vroeger klooster te betrekken. Hier bevond zich hun kapel, zodat ze er weer mis konden horen. Na twintig jaar, half maart 1823, werd evenwel hun huur opgezegd. De zusters dachten eraan om het huis te huren van Charles Clement Derenson in de Broekstraat. Dit huis was 6 a groot. Hierbij hoorde een tuin van 21 a 10 ca, die achteraan grensde aan de Nieuwe Mene en aan de oostzijde aan een Vloedgracht. De toestemming werd afgedwongen door de tussenkomst van baron Idesbald de Baudequin de Peuthy. Zuster Elisabeth Weyns ging hem vinden in zijn kasteel in Kersbeek. De zaak kreeg een gunstige wending en op 13 maart 1823 verlieten de zusters hun klooster op de Waaiberg. Jan Lambert de Wouters voerde de zusters met zijn koets naar hun nieuw tehuis in de Broekstraat. De kloostergemeente bestond toen nog uit elf religieuzen, namelijk zeven nonnen en vier werkzusters. Uiteindelijk slaagde baron de Peuthy erin om de woning te kopen. De erfgenamen droegen het grote verbouwde pand over aan de zusters. Zo vinden we in 1837 als eigenares Jeanne-Therese Vandenauwelaer met haar medezusters. In dit gebouw stichtte Wim Laroy zijn miniatuurtheater “t Koelieske”. Zoals bekend verbleven de Annuntiaten vanaf 1919 in een groot huis in de Oudevestenstraat.
Inmiddels was het oorspronkelijk klooster in de Veldbornstraat met al zijn aanhorigheden en de boomgaard op 15 mei 1798 verkocht voor 225.000 pond aan geneesheer Meys. Deze verkocht zijn eigendom onmiddellijk aan de tuinman François Smets, in 1826 geschreven Desmets. In 1834 is de eigenaar Collon de Smet, dit is een variant van de weduwe van François-Joseph Collin-Desmet, die in 1860 voorkomt. In gemeld jaar is het klooster echter gesplitst. Het noordelijk deel is dan eigendom van de rentenier graaf Modeste-Albert De Rottermund. Deze bezit dan ook een deel van de tuin, die aansluit bij het Hof van de Waaiberg. Nu bevindt zich hier grotendeels de speelplaats van het VITO.
De zuidkant van het klooster kwam in 1864 in het bezit van de familie Mommaels. Nog in 1927 ontmoeten we de drie kinderen van Johanna Mommaels-Nijs als eigenaars van het kloostergebouw, en in 1935 Maria-Regina Mommaels samen met de weduwe Rouchet-Mommaels. Het klooster werd verkocht aan Maria-Caroline Vranckx uit Bost. Deze stichtte een nieuwe orde ter ere van de H. Theresia en zo kreeg het gebouw de nieuwe naam Theresianenklooster. De Theresianen legden zich vooral toe op de armenzorg. De orde was geen lang leven beschoren. Het aantal zusters groeide niet aan en Moeder-Overste besloot om het klooster te verkopen aan het bisdom ten voordele van het Sint-Jozefsinstituut. De geboden prijs was te laag, zodat uiteindelijk de Provincie Brabant, door toedoen van gedeputeerde Edgar Rowie, in 1967 het goed aankocht voor de uitbreiding van de Provinciale Normaalschool. Het gebouw zou dienen voor de huisvesting van het PMS-centrum en enkele klassen van de Lagere Oefenschool. Uiteindelijk werd het verbouwde klooster op 1 september 1979 in gebruik genomen door de afdeling Plastische Kunsten van het Regentaat. Nu wordt het gebouw sedert een paar jaar verhuurd aan het Tiense OCMW.
Nog een toemaatje. Ten zuiden van de boomgaard lagen nog twee grote percelen. Nummer H 111 hoorde in 1681 toe aan jonker Peter Van Ranst en in 1759 aan de Grauwzusters. Nu staan hier langs de Veldbornstraat de huizen genummerd 42 tot 54. Tussen dit perceel en de boomgaard van de Annuntiaten lag perceel H 112, dat nu bebouwd is met de huizen genummerd 56 tot 80.
Bibliografie
1) Atlas 1992; Kaart Naveau, G, H, 0 en P; LM 53a, 1d, 13d; Ord. 1693, f. 65; R 31.225, f. 24; RA 1333, p. 50: RA 1482, f. 24 v°, RA 1667, f. 71 v°; RA 1702, 1. 34 en 78 v°; SA 33, f. 4 v°; SB 1, 1; SB 1, 10; SC 38, f. 3; SG 2042, f. 24 v°; SG 4640, f. 67; SG 4675, f. 29; SH 10, nr. 258, 260 en 262; SH 14, nr. 88; SR 1, nr. 332; SR 5, f. 53 v°; Tiense Kronieken, bij de Minderbroeders te Sint-Truiden. genummerd Archivum Provinciae Belgii, Manuscriptum Franciscanum 8 en 9, met 4 bijvoegsels; VdMonde, f. 80; Vo. f. 111.
2) Bets. 1860-61, I, 161 en II. 157-158; De Ridder, in: HG 1929, afl. 3-4, 25-32; Idem, in: Bijdragen, 1931 (N.R., IXe jg.), 255-281; Kempeneers, 1987, 348, 351 en 393; VT 1931, 5; Remans, 1929, 58-85; Schoolmeesters, 1987, 24-27.
Dr. P. Kempeneers.