Een klooster van 600 jaar

Pia Coenegracht (1) geeft een goed overzicht van de schaarse bronnen die over het klooster bestaan. Steunend op Jan Wauters, zocht zij tevergeefs naar een Tiense Kroniek, die zich zou bevinden in het klooster van de Minderbroeders in Leuven. In werkelijkheid bevindt deze Kroniek zich bij de Minderbroeders in Sint-Truiden. In een tweede bijvoegsel, getiteld Coronijk van ’t Closter der Witte Vrouwen van Thienen, staan interessante gegevens (2).

Volgens dit handschrift was er in 1225 in Tienen een Vergaderinge van Geestelijck Persoonen die genoe[m]pt waeren Susters der orde der bekeerde sondaressen van Maria Magdalena. Op een dag reed een zekere Hugo van Tienen naar Leuven. Deze was eenen Broeder der Predicaren, eenen vermaerden Doctoer jnder Godtheijd, Cardinael onder den tijtel van Sinte Sabine, eenen Apostels Legaet. Bij zijn doortocht door de stad zag kardinaal Hugo die susteren van deuren tot deuren om Godswil gaen.

Hugo trok zich het lot van deze vrouwen aan en verleende grote aflaten aan wie ze behulpzaam waren. De aflaten misten hun effect niet. De zusters kregen zoveel giften, dat zij er in 1253 in slaagden om een kapel te bouwen. Deze datum komt min of meer overeen met de stichtingsdatum 1251, die Gramaye opgeeft. Hugo droeg de zusters een warm hart toe en droeg het nieuwe klooster op aan de Moeder Gods Maria en Sint-Jan Evangelist, dien hij daer van Patroen af gemaeckt heeft. Van paus Alexander IV verkreeg hij in 1256 een groote bulle metter exemtien en met groote previlegien. Deze bulle, Religiosam vitam, erkende de zusters als Victorinnen, vermits ze “de ordonnantie en het leven van de broeders van de H. Victor van Parijs” hadden aangenomen. Van dan af noemden ze zich de Witte vrouwen, in het Latijn albe domine. Omdat het klooster was toegewijd aan Sint-Katharina, heet het bij de telling der haardsteden in 1526 ook t’goidshuys van der Witten Susteren van Sinte Katharijnenberge. Op dat ogenblik woonden in het klooster 17 geprofeste nonnen, 12 donatinnen (lekenvrouwen die zich met hun goederen ter beschikking van het klooster stelden), 5 commensalen (kostgangers), 2 priesters, een lekenbroeder en 2 knapen somwylen gebruyckende 2 getauwen van lijnen laken.

Op 27 april 1487 hervormde Jan van Horne, bisschop van Luik, het klooster. De zusters werden regularissen … naer ’t gebruyck en ordinancien van Windesim. Windesheim is een dorp ten zuiden van Zwolle. De eerste rector was Peeter Wijnandts van Eindhoven. Nadat hij het hervormde klooster drij jaeren loffelijck geregeerd had, stierf hij subbijt en sommige zusters met hem van de pest. Dit gebeurde op 11 juli 1490. Volgens de kroniekschrijver lag de rector begraven in de kerk aan de noordzijde.

Op het einde van de 16de eeuw had het klooster veel te lijden van plunderende legerbenden. Ik laat de kroniekschrijver zelf aan het woord.

Thienen is den tweede mael gewonnen van den Hertogh van Gelder, die kercke ende Cloosters berooft heeft sonder genaden, ende veel menschen doot geslagen den 29 september 1571.

Jtem in’t jaer 1578 is die stad van thienen ingenomen van die Hollanders sonder resistentie van die Borgers want sij al wegh liepen zoo datse 6 weken wirden gespolleert zoo van die Hollanders als van ’t Coninckx volckx.

Jtem in’t jaer 1589 in de maent maeij spoulleerden die Hollanders Thienen ende verbranden het stadthuijs en trocken den selven dagh weder met den Roof uijt. Jtem in’t jaer 1590 den 25 dagh van Augustus quamen die Hollanders weder tot Thienen en bleven daer 7 daghen en trocken van selfs uijt.

Hierop volgden enkele rustige jaren. In 1601 namen de zusters onder de leiding van priorin Ermelindis van Brussel officieel de regel van Sint-Augustinus aan. Ook slaagde ze erin om de kapel te herstellen, zodat aartsbisschop Mathias Hovius het gebouw op 25 augustus 1602 kon inwijden. Twee jaar later rezen er opnieuw moeilijkheden, want in mei 1604 kwamen weer muitende Hollanders naar Tienen. Ze stootten hierbij op erge tegenstand en siende dat sij die stadt niet en kosten crijghen, hebben sij Witte Vrou Klooster met die heel straet af gebrand ende die kerck van Hakendovel met somighe huijsen.

Opnieuw toog de priorin aan het werk. Ze bouwde het klooster weer op en liet het herwijden op 22 juli 1607. Het klooster overleefde de furie van 1635 wel, maar de nonnen verloren al hun goederen, zodat ze niet meer bezaten als dat sij aen hadden. De Hollanders kwamen nog drie keer terug, maar lieten toen de Wittevrouwen gerust, Godt seij gelooft. Wel moesten kloosterlingen in 1667 vluchten voor de trobbels (troebelen). Ze kwamen pas in 1668 terug. Ook de Wittevrouwen waren daar bij.

Het einde van het klooster was nabij, toen de Fransen ons land bezetten. In 1793 lieten ze de inventaris opmaken van alle meubelen en goederen. De verkoop kon toen belet worden door de terugkeer van de keijserlingen. Maar de Fransen kwamen weer en op 23 september 1797 moesten de zusters gedwongen het klooster verlaten. Op 29 maart 1800 werd het goed voor 240.000 ponden gekocht door Alexis l’Evèque uit Brussel en op 4 oktober 1802 ging het over naar citoyen Henri Blyckaerts, een handelaar, die er een oliemolen met paarden installeerde. In 1930 ten slotte werd het voormalige klooster der Wittevrouwen eigendom van de Tiense Suikerraffinaderij.

De laatste Wittevrouw stierf in 1839. Volgens een bidprentje werd Anna Maria Lebegge in Outgaarden geboren op 5 juli 1754. Ze stierf in Tienen op 5 september 1839. Ze legde op twintigjarige leeftijd haar geloften af en was bij haar dood dus 65 jaar kloosterzuster. Met Lebegge stierf een congregatie uit, die meer dan 600 jaar had bestaan.

Een miraculeus beeld

Tegen de kapel der Wittevrouwen hing eertijds een merkwaardig Christusbeeld, bekend als de Christus of O.L. Heer der Wittevrouwen en ook kortweg als het Heilig Kruis. Het hangt sedert 1802 in de Sint-Germeinskerk en stelt de gekruisigde voor, gekleed met een tabberd die tot aan de voeten reikt. Het beeld wordt heden nog vereerd, vooral op de eerste drie vrijdagen van maart.

Deze Christus werd gebeeldhouwd in de 14de of 15de eeuw. Hij is met drie spijkers aan een (recenter) kruis vastgemaakt en is gewoonlijk met de tabberd bedekt. Aan het beeld is een legende verbonden. Toen die van de Hooftkerk van St. Germeijn het Heilig Kruis in processie naar Hakendover wilden dragen en vereren, plaatsten ze het tegen de muur van de kerk van de Wittevrouwen. Ze zongen een lofzang en meenden dan verder te gaan. Ze konden het beeld echter niet wegkrijgen, zodat het daer miraculeuselijck is gebleven.

Zo stond het daar veel jaren zonder kapelletje, aan de muur van de kerk, tot troost en bijstand van veel bedrukte mensen. In 1497 kwam Margareta, prinses van Brabant, voorbij en siende het H. Cruijs, beval ze haar rentmeester om een kapel te bouwen. Volgens de kroniekschrijver legde Margareta in 1497 zelf de eerste steen van de muur aan de straat, die ze in hetzelfde jaar liet maken. Verscheidene keren werd het beeld gered. In 1604, bij de brand van de kerk, redden de soldaten zelf het H. Kruis. In 1628 sloeg eenen onverlaten (een booswicht) met zijn zwaard twee kolommen van het kapelletje omver en meende het H. Kruis van zijn plaats te trekken, maer en heeft het niet konnen doen. Ook tijdens de furie van 1635 slaagden soldaten er met stokken niet in, om het beeld neer te leggen. Ten slotte kwam een passagier, komende sijn devotie hauden aen het voorschreven beld. Hij nam echter een kaars uit de lantaren. In Mechelen aangekomen, werd hij ’s nachts erg ziek en zei: daer is een kers in mijn valies onsteckt.

De groei van een klooster

Het klooster van de Wittevrouwen werd begrensd door de Aandorenstraat, de Molenstraat en de Borggracht. Het omvatte de percelen C 201-204 en C 207. Het perceeltje grond C 206, tegen de Borggracht, was echter eigendom van de stad.

In de 14de eeuw betaalden de albe domine of Wittevrouwen voor hun eigendom 9 deniers en 2 kapuinen, en bovendien een obel voor een oversprong van de poort (de supersaltu porte). Tegen het einde van deze eeuw hadden ze hun domein uitgebreid met het erf van Lambrecht van Hannuit (Lambertus de hanutho). Ze kasseiden de voorzijde, zodat er nog een denier bij kwam vander plaetsen die hen besteynt is voer haer godshuys dats te weten vander borchgrachte tot den streetkene daer men gheet ten daelborne wert, of anders gezegd voor het gekasseide deel voor het godshuis, van de Borggracht tot aan de huidige Molenstraat.

In 1497 legde Margareta van Brabant de eerste steen van de nieuwe muur. Daarom kwam er in het cijnsboek van 1500 nog één obel bij, van dat zy den nyeuwen meur die voer tcloister gemaect is recht wt metsen mogen ende dat zy dien viercant gemaect hebben opten hornick dair men gaet te berbelendale weerts. Het stuk grond waarop het klooster stond, was immers een “driebek”. Met de muur vierkant te bouwen kreeg het klooster het normale uitzicht van een vierkant gebouw met in het midden een plein. De kapel stond aan de zuidzijde, vlak bij de Aandorenstraat. Ze verdween rond 1802.

Op het einde van de 17de eeuw breidden de Wittevrouwen hun bezittingen nog uit. Ze verwierven dan het grote pand, gelegen tussen de Molen- en de Pastoriestraat, tot tegen de Pastorie van Grimde, of de latere kadasternummers C 196 tot C 200.

Dit domein was ontstaan door de vereniging van enkele grote percelen. Hiervoor vond ik in de 14de eeuw volgende eigenaars: 1) Liebrecht vanden Putte van Hespen (Liebertus de puteo de hespene), 2) de erfgenamen van Wouter van Binckem, en 3) de abdij van Vrouwenperk. Al deze eigendommen hoorden in de 17de eeuw toe aan jonker Herman van Leeck I en II en daarna aan de Wittevrouwen.

(1) Coenegracht, Pia. Prieuré du Mont-Sainte-Cathérine à Tirlemont. In: Monasticon belge. Tome IV. Province de Brabant. Cinquième volume, blz.1283-1287. Luik, 1971. (2) Tiense Kronieken, bijvoegsel II (handschrift APB/MF nr. 8), Sint-Truiden. Zie verder P. Kempeneers, Thuis in Thienen, deel II, p. 916-921.

Dr. P. Kempeneers.