Aan de Oude Leuvensepoort stond een wachthuis van tweemaal 30 ca (G 100-101), dat voor 1860 verdween. Het stond op nauwelijks 6 meter voor het cafe van Waikke Duys, nu het Hoekje. Aan de Kabbeeksepoort vonden we een corps de garde van 60 ca (H1), op 5 meter van de huidige krantenwinkel (hoek Kabbeekstraat en de vesten). De wachthuizen aan de Lintersepoort waren groter en lagen aan weerszijden van de weg die verder loopt als Oplintersesteenweg. Links had het corps de garde een oppervlakte van 1 a 20 ca (primitief nummer H 99), dat al in 1826 verdween. Hiertegenover zagen we eertijds een kleiner huis van 60 ca (H 81), dat werd afgebroken na 1834. Sedert de aanleg van de Leuvenselaan in 1715 was er behoefte aan een nieuw wachthuis bij de Nieuwe Leuvensepoort. De stad gebruikte hiervoor de redoute, in het Tiens rondut, van de vierde omheining. De schans had het nummer G 218 met hierop het wachthuis van 60 ca op nummer G 217. Dit wachthuis verdween tussen 1834 en 1837. Het stond tegenover de apotheek, aan het begin van de huidige Stationsstraat. Toen deze straat in 1839 werd aangelegd, werd ook de vroegere schans afgebroken en verkleind. Hierop staat nu een hoekhuis.

Het bekendste wachthuis was evenwel het Kottegoar op de Grote Markt, gelegen tegenover de Kruiwagen. De Ridder vereenzelvigt ten onrechte het oude corps de garde met de Kruiwagen, al citeert hij zelf een klacht van 2 mei 1650 waarin het «cortegarde» gesitueerd wordt tegenover het huis genoemd de Kruiwagen. Het wachthuis stond derhalve op het plein zelf, en niet in de rij huizen van het Verken, de Scheuleer, de Sint-Joris, de Kruiwagen, en andere.

Dit corps de garde dateerde van rond 1633, vermits het in gemeld jaar die nijeuwe corpsdugarde werd genoemd. Het telde minstens een verdieping, vermits in 1635 sprake is van den solder bouen die cortegaerde. Het gebouw werd de verzamelplaats in tijden van rampspoed. Zo zegt artikel 3 van de ordonnantie van rond 1640 dat eenieder wel bewapend moest verschijnen op de merckte voor de cortegaerde. Het sein werd dan gegeven met het slaan van de trommel of het luiden van de stormklok. Wie niet verscheen, werd gestraft naer behooren. Omdat het stadhuis op de Veemarkt na de furie van 1635 in puin lag, werd in de cordegaerde op de merckt gewerkt om er het stadhuis van te maken.

In 1701 brandde het gebouw af. Uit de specificatie van de commissaris P. Vanden Berghe, gedateerd 28 augustus 1701, vernemen we dat diverse personen betaald werden voor het hermaecken vande gebrande corps de guarde op de groote merckt, soo aen latten walmen, vitsroeden ende wissen etcetera. De opsomming laat zien dat vooral het dak schade had geleden. Walmen zijn immers strobossen en vitsroeden twijgen van een teenwilg. De reparatie kostte 96 gulden 17 stuivers en 2 quort. In hetzelfde jaar kreeg Guilliam Mercx 3 gulden voor geholpen to hebben ind’en brandt vande corps de guarde, en Otto Coeckelberch eveneens 3 gulden voor de Jerste cuijpe water te hebben aengevuert inden lesten brandt vande corps de guarde. Toch bleef het wachthuis in slechte toestand, zodat de stad in 1724 besloot om een nieuw corps de garde te bouwen. De gelegenheid deed zich voor, toen Elisabeth Willems bereid was om de Kruiwagen tegenover de corps de garde te verkopen.

Dr. P. Kempeneers.