24 nov. 1657. J. Velthaens, openbaar notaris, opent de zitting nopens de zaak Baerts tegen Latin. De deurwaarder gebiedt iedereen recht te staan.
Notaris: Getuige, wilt u duidelijk uw naam zeggen?
Puteau: Mijn naam is Jan Puteau.
Notaris: Wat is uw stiel?
Puteau: Ik ben zadelmaker van zijne hoogheid, mijnheer de notaris.
Notaris: Sieur Puteau, buiten uw stiel van zadelmaker…, hebt u in deze stad nog andere bezigheden?
Puteau: Gewoonlijk houd ik de wacht aan de Leuvensepoort.
Notaris: Kunt gij in het kort vertellen wat ge gezien en gehoord hebt, tijdens uw wacht in 1651?
Puteau: Het was een uur of zeven ’s morgens. Het was al klaar, toen we opeens Philippus De Latin aan de poort zagen verschijnen. “Maak open”, lachte De Latin. Maar de poort was al open. De kapelaan stapte van zijn paard af en viel lachend op de grond. Hij was zo zat als een os.
Notaris: Goed, maar hoe was zijn paard eraan toe?
Puteau: Zijn paard? Dat was op sterven na dood. Het arme dier heeft niet lang meer geleefd. De Latin had het beest zo afgebeuld met spoorslagen dat het paard zijn zak helemaal gezwollen was. Overal was er bloed, want de pensen kwamen bijna uit de zak! Bij het zien van zo een getracteerd dier kon ik niet anders dan mij kwaad maken. Mijn heer De Latin, schreeuwde ik, zijt ge niet beschaamd om met zo een paard nog te rijden.
Notaris: Zei De Latin ook wat er gebeurd was?
Puteau: De Latin zei dat het paard niet van hem was. Hij had het gehuurd van meester Lambrecht Baerts, de eigenaar van het Rood Paard. Met dat gehuurd paard was hij naar Leuven geweest. Ik denk dat hij daar met enkele kameraden op de zwier is geweest. Afijn, met zo een stuk in zijn voeten, zo zegt hij zelf, was hij niet verder geraakt dan in Boutersem. Het was al een uur of twaalf ’s nachts en in het donker moet hij de verkeerde weg hebben ingeslagen. Het heeft geduurd tot in de morgen voor hij in Tienen is aangekomen.
Notaris: Heeft De Latin het paard daarna laten verzorgen?
Puteau: Mijnheer de notaris, als zadelmaker houd ik van paarden. Dit kon ik niet aanzien. Ik schoot uit mijn sloffen en zei: “Ge durft toch niet meer op dat paard zitten, zeker?” Ik ben terstond overal het bloed beginnen af te vegen. Zelfs de poort hing vol bloed. Ten langen leste ben ik met de kapelaan stillekens langs de Leuvensestraat naar de Grote Markt gegaan, met het paard aan mijn hand. Er was nog niet veel volk op straat, en zo heb ik dan het paard vastgebonden aan de ooistal voor de herberg. Daarna is De Latin al waggelend naar Oorbeek getrokken. Achteraf heb ik vernomen dat de advokaat Baerts furieus was en dat hij onmiddellijk een proces heeft ingespannen. Heel Tienen wist ervan.
Notaris: Is er u verder niets opgevallen, buiten het gedrag van de kapelaan?
Puteau: Wat hem er nog zatter deed uitzien, dat was zijn onnozele hoed.
Notaris: Welke hoed bedoelt ge?
Puteau: Wel, hij had een oude versleten hoed op zijn kop, ene die niet van hem was. Dat heeft hij zelf gezegd, want die van hem was hij ergens in Boutersem kwijt geraakt. Maar omdat hij er zo smerig en zo onnozel uit zag, ben ik nog rap bij Gregorius Cluckers een nieuwe hoed gaan kopen.
Notaris: Getuige, gij kunt nu gaan. De griffier zal het verslag opschrijven. Ge kunt volgende week het verslag na voorlezing ondertekenen, in aanwezigheid van de getuigen Jaecq Emanuel en meester Jaecq Marcaigne, die uw verklaringen hebben gehoord.
Dr. P. Kempeneers.