Op 21 juni 1810 stelde Henricus Van Weddingen, meier van Kumtich, een proces-verbaal op tegen de inbreker Arnoldus De Vroey. Dit PV staat heel onverwacht in het doopregister nummer 6 van Kumtich (1783-1797), dat zich thans bevindt in het rijksarchief van Leuven. Het was bibliotheekmedewerker Daniel Notredame die mij op deze tekst attent maakte. Deze tekst is een mooi voorbeeld van de taal die onze overheden hanteerden in het begin van de 19de eeuw. Hieronder druk ik het PV in zijn geheel letterlijk af, zonder toevoeging van hoofdletters of leestekens. Let ook op de spelling van de persoonsnamen!
“den meyr van Cumptigh dresert [= dresseert, maakt op] proses verbael tot laste van Arnoldus de vroey den welken heeft gebroken ten eersten aen de schuer ten tweeden aen den stael [= de stal] ten derden aen de venster van den solder ende heeft daer ingekropen waer op was een ame [lees: arme] vrou de welke begonst te lameteren [= lamenteren: jammeren] waer op de vrou van henry rarddox [lees: Raddoux] opgestaen is ende heeft daer seffens op haeren man henrij raddox geroepen en dan is Arnoldus de vroey van den solder afgesprongen ende heeft nogh een gelaese venster gebroken en dan riep maria gitruydis wagemans waght dat suldy my betaelen”.
Hieronder komen dan de namen van de getuigen, eveneens zonder leestekens.
“hier verclaert peeter torie gebortigh van thienen woonende tot brysem [= het gehucht Breisem in Kumtich] scheper by peter aers [= Aerts] nicolaes pluenis [= Poleunis] woonende by aers ende jan bastista aers ende antonius dralans woonende tot brysem by jan van weser synen vader
dit is geschiet op donderdagh gepaseert wesende den – 21 – juni 1810”.
In juli 1811 had het in Kumtich hevig gehageld, zodat er in de velden heel wat schade was. Ook hiervoor maakte de meier H. Van Weddingen een korte verklaring op. Deze moest dienden om vermindering van huurgeld te bekomen als tegemoetkoming in de geleden schade. In het fragment over Peter Vranckx dat ik hier afdruk, komen enkele toponiemen voor, die ik verklaard heb in mijn boek over de Toponymie van Kumtich (Instituut voor Naamkunde te Leuven, 1994). De datum “25 july” is niet goed leesbaar, het kan even goed de 29ste zijn geweest.
“ten versoeke van peeter vranckx voer de goederen die hy in huere heeft van den armen van thienen [= de Tafel van de H. Geest, nu OCMW] voer die verhaegelde graenen eerst een bunder op den Segelbergh besaet [= bezaaid] met terwe getaceert [= getaxeerd, geschat] op een vierde van de huere een bunder op den Capittelbergh besaet met haver getaceert op een vyfde van de huere een half bunder op het selve veldt besaet met eerten [= erwten] en boenen op een derde van de huere op den Capuyn een bunder dry daghmaelen besaet met terwe getaceert op een vierde van de huere alnogh een bunder in het selve veldt besaedt met terwe is getaceert op het vierde van de huere”.
Ook de meier zelf had schade geleden. Hij had een stuk land, een bunder groot, bezaaid met tarwe en gelegen in de Grootkouter. De schade beliep een vierde van het huurgeld. Op hetzelfde veld had hij haver gezaaid op een perceel van een halve bunder. De schade beliep een vijfde van de huur. Dit werd opgetekend in presentie van Gilleam Smolders en Jan Van Weddingen.
Dr. P. Kempeneers, 1 september 2007.