Dan volgt de voornaamste boer van het dorp, Peeter Custermans, “meijer alhier ende pachter”. Hij bracht aan: “sijn huijsvrouwe, drij soons ende drij dochters”, en hierbij nog een meissen, 4 paarden, 2 veulens, 6 koeien, 3 rinders, 3 kalveren, 75 schapen, 25 lammeren, 6 varkens en 5 braadvarkens. Op de boerderij woonden 11 personen. Custermans was na de pastoor de voornaamste figuur uit het dorp. Uit andere bronnen weet ik dat Peter Custermans getrouwd was met Jenne Loijaerts. Het echtpaar huurde het pachthof van de Grote H. Geest van Leuven, gelegen tussen de Steenbergstraat en de Dries-Attenrodestraat. Hij huurde het enorme pachthof vanaf half maart 1689 (zie sprokkels 245 tot 247).
In het document volgen dan nog de namen van 26 andere gezinshoofden, met opgave van hun “huijsvrouwe”, het aantal kinderen en de bestialen. Nummer 3 is de secretaris Gabriel Leemans. Daarna volgt Jan Peeters, een handwerker, met zijn vrouw en 3 kinders. Jan Nagels woonde alleen. Robijn Wauters was een “cossardt”, een oude benaming voor een kleine landbouwer, een keuterboer. De weduwe van Goidtschalcx was pachteres. Ze had een zoon, een meid en een knecht, naast enkele bestialen. De weduwe van Guilliam van Ham wordt vermeld als “werdinne”. Van Ham was gestorven op 7 juli 1688. Ook Jan Wiericx was een cossardt. Verder volgen de namen van Quinten Coijmans, Gabriel van Scaubroeck, de smid Jaeck Paenhuijs, cossardt Jan Caes, de koster Jan Bauwens, de cossardt Jan Vicka, en Joris Machiels. Deze laatste bezat 50 schapen en 15 lammeren en had hiervoor een schaapherder in dienst.
Daarna komen nog de namen van handwerker Joris Stroijbants en Jan Moens, Hendrick Vicka (een jongman van 40 jaar), handwerker Servaes Keijen en Peeter vanden Put, de weduwe van Philip Peeters, de handwerker Jan Blommen, de herbergier Anthoon Peeters, en ten slotte cossard Jan Custermans, de handwerker Claes Snijders, pachter Matthys Feijts (met o.a. 50 schapen en 20 lammeren), en handwerker Paul Stroijbants.