Op maandag 10 september 1742 in de kermisweek werd Jan Clemens, een ingezetene van Kersbeek, voor de kerk van Zuurbemde doodgeslagen. Dit gebeurde met “eenen redelijcken diccken stock ofte pagge”. De dader was vermoedelijk “Panske van Hoeleden”. Verhoringen brachten al vlug klaarheid in de zaak. Het was inderdaad Jan Pans uit Hoeleden die als de dader werd ontmaskerd (SG 5957, RA Leuven).
De eerste die ondervraagd werd, was Jan Laenen zoon van Martini, 16 of 17 jaar oud. Op 10 september, in de namiddag, was Jan in de buurt van de herberg van Jan van Veeckhoven (eigenaar van het Bornhof, zie sprokkel 249). Voor de herberg was er “crackeel” tussen enige personen van Hoeleden. Aanwezig waren ook de pastoor van Glabbeek-Zuurbemde, de onderpastoor van Hoeleden en zekere pater Smets, een augustijn. De pater liet van het verschieten zijn neusdoek vallen, toen de slagen werden gegeven. Jan Clemens viel bloedend op de grond, maar kreeg daarop nog slagen en bleef aldus dood op de grond liggen. De 2 aanwezige pastoors brachten daarna het dode lichaam naar het kerkhof.
Uit de verklaring van Jacobus Raeijmaeckers, zoon van wijlen Geeraert, bijna 25 jaar oud, bleek dat het gekrakeel ontstond op de kermis. De “jonkheid” liep verkleed rond, met grenadiermutsen van schaapsvellen op het hoofd en van achter een kwispel van geschilderd “pampier”. Deze versiering hoorde bij het lugubere kermisspel van het “gansrijden”. Een zekere Jan Pans van Hoeleden trok een kwispel af van Geeraert van den Broeck, zeggende “gij sult (al vloeckende) het met geene goetheijt wederom krijgen als wel met quaetheijt”. Van den Broeck wou weggaan om ruzie te vermijden, toen Niclaes Pans een andere jongen van Hoeleden aanviel. Hierop kwam ook Jan Clemens op zijn paard aangereden. Hij stapte af en “smeet met sijne kletse naer Jan Pans” (zonder dat we weten of deze geraakt werd). Jan Pans echter trok een stok uit de grond en sloeg hiermee Jan Clemens met enkele slagen dood. Einde van een banale kermisruzie.