Oude attestaties

Begijnen: 1204 kopie 1608 beghine in Aerschot (Ar 5), 19 januari 1251 (n.s.) arnoldus dictus enneken kanne et oda uxor eius … contulerent hereditarie beginis in arscot (Ak II-1), 1253 juxta ambitum mansionis beghinarum apud arscot (Ak II-2), 1259 beghinis de arscot (K 11.416).

De eerste begijnenbeweging in Aarschot

BegijntjeDe naam beghine komt al voor in 1204 (Ar 5). In dit jaar bevestigde Godfried van Brabant, heer van Aarschot en Virson, de punten van overeenkomst gesloten tussen de begijnen en de abdij van Sint-Geertruiden in Leuven. En in een brief van 1693 maakt de prelaat van Sint-Geertruiden de vicarius pastor Jacobs de Man erop attent, dat hij en zijn voorzaten al sedert 1212 de pastoors, hofmeesteressen en de andere oversten van het Begijnhof hebben aangesteld (K 10.768). Voor de aanwezigheid van begijnen in Aarschot, vóór 1259, is ook de schenking belangrijk, op 19 januari 1251, van weiland in de Lange Beemden (Ak II-1). Hierbij stipt Gerits (1976, 20) aan dat deze schenking gebeurde aan “een gekonstitueerde gemeenschap, die door de inwoners van de Demerstad als dusdanig erkend werd”. Hierbij komt dat de begijnen “in het najaar van 1251 reeds begonnen waren met het bouwen van een bedehuis en van woonvertrekken” (Gerits, o.c.). De naam “dijk van het Begijnhof” in Aarschot (later Begijnendijk) komt in 1253 in het Latijn voor als juxta ambitum mansionis beghinarum apud arscot (Ak II-2).

Wanneer de begijnenbeweging in Aarschot precies ontstond, is niet met zekerheid geweten. Volgens Simons (2007, 16) ontstonden gemeenschappen van begijnen in de jaren 1220-1230. Willems (1976, 9) echter situeert de oudste gemeenschappen in Luik, Hoei en Nijvel tussen 1170 en 1191. De Fraine (1963, 156) plaatst het ontstaan van het Aarschotse Begijnhof in het begin van de 13de eeuw. Volgens Wetz begon het Begijnhof in juli 1250 (tikfout voor 1259?) met een schuere met den voorsten ende achtersten uytganck. Deze werd geschonken door hertog Hendrik van Brabant en zijn vrouw Aleidis. Op 8 november 1259 verlieten de begijnen volgens Wetz de schuere ende uytgangen om zich te vestigen op een plaats die wat verder was gelegen en hun meer bequaem (Schroeven 1996, 357).
De gangbare stichtingsdatum van juli 1259 staat in de Franstalige samenvatting in de bundel Arenberg nr. 6. Hier staat: “Memoire en langue flamende sur l’antiquité de la fondation du Beguinage d’Arschot (…).” De datum 1259 vindt men ook op de binnenkant van de kaft van het boek Obituaria Ak I-212. Het bedeboek van 1689 vermeldt dat alle huizen van het Begijnhof staende inden omvanck vrij waren van bede. De reden was dat de grond met de schuur eigendom was geweest van de hertog en samen met andere goederen was bestemd voor de stichting van het Begijnhof. In het Bedeboek luidt de tekst als volgt: … dat alle de huijssene vanden Beggynhoff staende inden omvanck, syn vrye van Bede, alhoewell deselue gequotiseert syn in d’omstellinge beneffens andere borgerlycke huyssen, want den seluen gront geweest hebbende de schure vande Hertoghe van Brabant is anno 1259 met alle syne ap ende dependentien beneffens noch meer andere goederen geassigneert tot funderinghe vanden Beggynhoue (Ak I-43, bundel Memorie).
In de tekst van 1259 staat enkel dat de hertog zijn schuur en hofstad verleent en dat de begijnen niet mogen worden lastig gevallen. Ik geef de korte (moeilijk leesbare) tekst integraal weer: Jnden jersten soe heeft heer henrick, by de gratie Godts hertoge van Brabant ende van Lotringe, jnden jaere xij c lix [= 1259] jn julio, verleent de bagijnen van aerschot sijn schure ende hofstadt al geheel metten achtersten wijtgange, ende metten voorsten wijtgange, peijsselijck ende vredelijck te besitten, ende van nu voorts, van niemanden daer af gemolesteert oft gequelt te syne (Ar 6).
De tekst van 1259 spreekt over een schenking aan de begijnen die al in 1204 worden vermeld. We mogen dus zeker nog enkele jaren verder naar het verleden teruggaan. Het begin van de begijnenbeweging situeren rond 1190 is niet ongeloofwaardig, als we een vergelijking maken met het Begijnhof van Tienen. Hier bestond het Begijnhof ook al enige tijd vóór 1202. In dit jaar immers schonk een zekere Gerardus de Porta (vertaling van Geert Vander Poorten) een huis gelegen in de “Begijnenstraat” (Bets, 1861, 146; Kempeneers, 1987, 392). De straatnaam wijst er natuurlijk op, dat er al vroeger dan 1202 in Tienen een Begijnhof bestond, dus zeker voor 1200. In Aarschot mogen we dezelfde ontstaansgeschiedenis veronderstellen. De eerste begijnen woonden volgens Simons (2007, 16) in kleine groepen in een huis in de stad. Dit is juist. In Aarschot woonden de eerste begijnen aanvankelijk in zes huizen aan de zuidkant van de Veemarkt, nu Martelarenstraat, zoals we lezen in 1541: dese vj huysen hebben hier voertyden die bachijnen van aerschot toebehoirt (SG 6878, f. 43). Ze komen overeen met de percelen H 494 tot H 503, met de huidige huisnummers 20 tot 40.
De vermelding in 1253 van een ambitus mansionis beghinarum (Begijnendijk) wijst erop, dat er al begijnen woonden op de huidige locatie. In 1259 namen ze de schure ende hofstadt in gebruik, die ze van de hertog hadden ontvangen. Door deze schenking werd het Begijnhof aanmerkelijk vergroot.

Samengevat

Ca. 1190: eerste begijnen verenigen zich aan de Veemarkt
1204-1253: begijnenwoning (mansio beghinarum) langs de Begijnendijk
1259: uitbreiding door de hertogelijke schenking
1270: Begijnhof (curia beghinarum)

Beknopte bibliografie

Onuitgegeven bronnen.

• Aarschot Kerkarchief (Ak).
Deel I. Registers en rekeningen:
Ak I-43. Verdeling van krijgslasten, 1689, met o.a. een bundel “memorie” en een bundel getiteld “bedeboek”.
Ak I-212. Obituaria. Met op de binnenkant van de kaft data van stichtingen.
Deel II. Charters en oorkonden, nr. 1, 2.

• Leuven, Katholieke Universiteit. Fonds Arenberg (Ar).
Ar 5. Afschriften van 4 akten (1278, 1204, 1272, 1259) nopens het Begijnhof, kopie 1608.
Ar 6. Nota over de stichting van het begijnhof en het kapittel, 1259, 1284, 1321 en 1463. Kopieën 16e eeuw.

• Leuven Rijksarchief.
Kerkarchief (K).
K 10.768. Verscheidene stukken, 16-18e eeuw, o.a. mangeling van een perceel grond door het Begijnhof.
K 11.416. Begijnhof. Vidimus van Hendrik, bisschop van Luik, van een akkoord gesloten tussen de prelaat van Sint-Geertruiden in Leuven en het begijnhof in Aarschot, feb. 1259.
Schepengriffies (SG).
SG 6878. Cijnsboek van de heerlijkheid Schoonhoven te Aarschot en omgeving. 1541.

Uitgegeven werken.

Bets, P.V. Histoire de la Ville et des institutions de Tirlemont, 2 delen. Leuven, 1860-1861.
De Fraine, Piet. De stad Aarschot tijdens de troebelen der XVIe eeuw (1570-1597). In: Brab. Folklore nr. 158 (1963), p. 149-182.
Gerits, T.J. Het begijnenleven te Aarschot. In: Het Begijnhof van Aarschot, p. 19-176. Bijdragen tot de geschiedenis van het Land van Aarschot, 1976.
Kempeneers, Paul. Tiense Plaatsnamen. 2 delen. Tienen, 1987.
Schroeven, Willy. Beschryvinghe der Stadt Aerschot door Rumoldus Jacobus Wetz. Wedersamenstelling door Willy Schroeven. In: Bijdragen tot de Geschiedenis van het Land van Aarschot, XII. Uitgegeven door de Hertogelijke Aarschotse Kring voor Heemkunde, 1996.
Simons, Walter. Begijnen, liturgie en muziek in de middeleeuwen. In: Beghinae in cantu instructae, p. 15-25.
Willems, A. De begijnenbeweging in de Brabants-Luikse gewesten. In: Het Begijnhof van Aarschot, p. 7-18. Bijdragen tot de geschiedenis van het Land van Aarschot, 1976.

Dr. Paul Kempeneers.