In het kerkarchief van Vlaams-Brabant, nr. 20.065, bevindt zich een smal bundeltje getiteld “Rekeninghe van de drij clocken gegoten binnen Langdorp den 20 April 1653”. Twee klokken dienden voor de kerk van Langdorp, één klok was bestemd voor Betekom. De gedetailleerde rekening overstijgt het plaatselijke belang en geeft een goed idee van wat er allemaal bij het klokkengieten kwam kijken.

klokkengieter.jpgDe klokkengieter was de bekende Peeter de Ghein. Hij telde 8 guldens voor het “slijten” van de ijzeren rooster in de oven. Brussels zand, “verbesicht” (verbezigd = verbruikt) in het maken van de letters op de klok, kostte drie guldens. Eén gulden en 16 stuivers was de prijs van “drie albeelen berders”, dit zijn planken van abeelhout om de vormen te maken. Verder staan in de rekening: 1 gulden 12 stuivers voor vier pond ijzerdraad gebruikt voor de vormen, 12 stuivers voor een truweel, 6 stuivers voor de “packers” of arbeiders die de klokspijs op de karren hadden geladen. 88 pond tin werd geleverd om de spijs te “temperen”. Dit kostte 13 stuivers het pond. Om de rekening te verstaan, moet de lezer weten dat 1 gulden gelijk was aan 20 stuivers. We rekenen verder uit: 88 pond x 13 stuivers = 1144 stuivers. 1140 stuivers is gelijk aan 57 gulden, dus bleven er nog 4 stuivers over. In de rekening lezen we dan ook: 57-4.

Andere onkosten. Om de klokputten te helpen graven, te vullen en te effenen, en om de leem te steken, werden 7 dagen gearbeid en dat tegen 13 stuivers per dag. Dit maakt 91 stuivers of omgerekend: 4 guldens en 11 stuivers. Om een “logie” of bergplaats te bouwen moest men hout kappen. Dit kostte 13 stuivers. Het hout kwam van Herselt. Het hout halen kostte nog eens 12 stuivers. Verder werden er 6 guldens en 2 stuivers betaald voor het maken van de logie, voor bussels, latten, walmstro, enz.

Geert Reijns leverde 9 karren leem, gestoken en gehaald in de Kleine Wevels (= in het Noorden van Langdorp), voor 4 guldens en 1 stuiver. Breugelman kreeg 24 gulden voor 8 “sisteren” kolen en Huijbrecht Jans leverde voor 1 gulden 1 stuiver zeven karren leem, het halen en steken niet inbegrepen. De leem werd gehaald door Jan Milis. Hij kreeg 2 stuivers voor elke kar. Karren leem werden ook nog geleverd door Adriaen Verrijt en Wauter van Wolput. Kareelstenen kostten 6,5 gulden per duizend. Peeter vander Borcht leverde er 4.100 en kreeg hiervoor dus 26 guldens en 13 stuivers. Het halen kostte 2 guldens en 8 stuivers per duizend. Goijvaert Lemmens zorgde voor halfhout (= soort brandhout) om de oven op te drogen en Laermans voor droog eiken wishout. 40 pond roet diende voor de vormen en 12 pond lood om de letters te gieten.

Verder werden nog geleverd: vijf zeepvaatkens voor de mortel, 175 plaveisels voor de oven en de vormen en zes pond haar. De schoolkinderen verzamelden paardenmest in de beemden en de broeken, dienend voor de vormen, en kregen hiervoor koeken voor de som van 17 stuivers. Voor het gieten, wegen en ophangen van de klokken werd een notariële akte opgesteld die 2 guldens 2 stuivers kostte. Uiteraard werd er gegeten en gedronken, door de kerkmeesters samen met de klokgieters, en zijn vrouw. De arbeiders kregen drank, nadat ze de klokken hadden ontgraven en uit de aarde gehaald. Dit gebeurde onder de leiding van Couwenberchs. Jan Milis bracht de klokken naar het kerkhof en kreeg hiervoor 24 stuivers, of omgerekend 1 gulden en 4 stuivers. Nadat de klokken uit de aarde waren gehaald, werden ze gewogen. Daarna dronken de kerkmeesters met de timmerlieden een glas in de herberg van Marcq Vander Borcht.

De zeeldraaier van Aarschot kreeg 4 guldens 16 stuivers voor kennep (= hennep, kemp), gesponnen garen en twee zelen. Hierbij kwamen nog betalingen voor werk, kaarsen en smout, nagels voor de logie, het halen van de waag in Averbode en de windas om de klokken uit de aarde te halen. Aan de toren moest worden gebroken en nadien hersteld. De kerkmeesters kregen hun loon voor hun reizen naar Aarschot en Herselt. Henrick vander Linden legde zijn kostbrief voor ten belope van 38 guldens, 11 stuivers en een oord (= 1/4 stuiver), voor de levering van bier, gedronken door de klokgieters en de arbeiders. De tafelkosten van de klokgieters beliepen 32 guldens, dit is de totale som van 8 stuivers per dag voor 80 dagen !

Zo kwam de totale som uit op 295 guldens en 14 7/8 stuivers voor Langdorp en Betekom samen. De kosten voor de twee dorpen werden berekend volgens het gewicht van de klokken. De drie klokken samen wogen 5257 pond. Volgens de rekeningen kostte elk pond 1 stuiver en 9 mijten. Langdorps klokken wogen samen 3287 pond. Dit bracht de kosten voor Langdorp op 184 guldens en 17 7/8 stuivers. De klok van Betekom woog 1970 pond. Zo bedroeg de kostprijs voor deze klok 110 guldens en 16 1/4 stuivers. De rekening werd op 28 mei 1653 goedgekeurd in presentie van pastoor Michiel van Raveschot beneffens kerkmeester Huybrecht Jans aan de ene kant, en pastoor F. Absolons van Betekom met jonker Jan Suetricx meier van Brugghen ter andere.

Dr. P. Kempeneers.

In verkorte vorm verschenen in de Publipers op woensdag 15 september 2010.