Vanaf de vroegste tijden werden grenzen aangeduid. Zo ontstonden er grensaanduidingen tussen het gemeenschappelijk bezit van een familie en ruimer gesproken van een dorp. Grenstekens waren bomen zoals de linde (dikwijls geplant op een tweesprong) of struiken zoals de vlier en de meidoren. Een grens tussen gemeenten heette dikwijls “paal”. Zo hield Lyebrecht van Meldert in 1440 van de hertog van Brabant diverse panden te leen belegen binnen den palen van Buedinghem (= Budingen bij Zoutleeuw). In 1650 liep in Orsmaal een vliet of waterloop daer die pael scheyt tegen dormael en in 1733 bezat het klooster van Oplinter een stuk grond dat grensde aan de Scholieren van Zoutleeuw, alhier schydende den pael van orsmael ende Heelen.
Tussen de akkers werden meestal stenen ingegraven op de vier hoeken. Zulke stenen staan aangeduid op de bekende kaarten van landmeter Naveau. Wie zulke stenen verplaatste, mocht zich aan zware straffen verwachten. Een bekend woord voor akkergrens was reen. Het kwam voor in het zuiden van Limburg en het oosten van Brabant. Het is een oud Germaans woord dat oorspronkelijk betekende: een verhoogde zoom als grens dienend. Het komt uit de Indo- Europese wortel *rei- ‘scheuren, rijten, snijden’. De bekendste samenstelling is reensteen. De rentmeester van het klooster van Rameien (Frans: La Ramée in Jauchelette) beschrijft in 1546 een veld onder Melkwezer. Hij vertrekt op de Heerweg en vandaar tot op den reen steen van het land van Jacob de Hertoghe. Hier werd de grens verder afgebakend door een gracht, de reen vorre of reenvoor genoemd.
Soms was zulke reensteen niet meer zichtbaar, wat kon leiden tot discussies, vb. in Budingen tussen de kasteelheer en de abt vande abdij van Rottem. Zo lag er in het Kerkveld in 1666 eenen lang verborrighen pael oft reen steen, die pas in 1669 werd teruggevonden. Reen komt ook veelvuldig voor in de samenstelling reengenoot ‘aangrenzende eigenaar’ en regenoten ‘grenzend aan’, bij de aanduiding van aangrenzende percelen. In 1759 stond in Boutersem de herberg De Keizer, regenoten de oude baene van Loven op Thienen, Lambrecht Vanweddinghe over de Swaene ende Peeter Charleer. Door eigenaars en reengenoten zorgvuldig in een Historische Atlas op te schrijven, kan men huizen en percelen dikwijls precies lokaliseren. Zo had de Keizer de kadasternummers B 303-304-305, overeenkomend met de Nieuwstraat 16 tot 20.
In Glabbeek rees er in 1649 een geschil tussen Jan Ceustermans de oude, aenleggere, en Geert vanden Putte¸ gedaeghde. De ruzie was ontstaan nopens een uitgekapte eikenboom. Deze stond op sekeren gracht, oft vrede liggende op de paelen oft limiten van de heerlijkheid Glabbeek en Attenrode. Op 4 augustus 1649 kregen de twee partijen gelijk: de eik behoorde aan ieder voor de helft.