In vroeger tijden was de pastoor in een dorp een belangrijk man. Vandaar dat er soms een juridische strijd werd geleverd voor het zogenaamde begevingsrecht: Wie mocht de pastoor aanstellen? Bij mijn opzoekingswerk naar de plaatsnamen van een gemeente verneem ik soms interessante feiten over de pastoor. Deze gaf in veel gevallen onderricht aan de kinderen. Of niet, zodat het onderwijs in een dorp op een laag pitje stond. Op 14 januari 1777 schreven de inwoners van Bunsbeek een brief aan de abt van Heilissem. Ze vroegen dringend een nieuwe pastoor, of eventueel een onderpastoor, aangezien veel kinderen van het dorp nooit onderricht hadden gekregen. De bedoelde pastoor was Petrus Dumont, een Tienenaar, die in 20 jaar niet eens op de preekstoel was geweest. De Franse vertaling van deze brief is bewaard in het rijksarchief van Leuven (kerkarchief nr. 2691).

Jan Ghens was van 1570 tot 1620 pastoor in Kiezegem. Zijn levenswandel was niet onbeproken. Op verzoek van de meier Jan Goijens, met wie de pastoor al gevochten had, legden 3 schepenen, Mathijs Moelemans, Jan Smeets en Lenaert Pasteels, in december 1614 onder eed een verklaring af betreffende het gedrag van hun pastoor. De pastoor was celibatair. Het belette hem niet om bij zijn meid Maria Bolleberchs 3 à 4 kinderen te verwekken. Zo lezen we in de doopakten, verwerkt door R. Hermans in 2000. Gijsbrecht Adriaens, herbergier te Kiezegem, verklaarde dat zijn pastoor zo dronken was dat hij in zijn herberg moest overnachten.

In de abdij van Grimbergen is een register bewaard, geschreven in 1663 door Lambertus Hermans, pastoor van Kiezegem en Meensel, met latere aanvullingen. Dit boek bevat ook opmetingen van gronden van de pastorie, getekend door landmeter Subil, ook bekend voor zijn opmetingen van de gronden van de Parkabdij. Pastoor Hermans was zeker een verdienstelijke pastoor. Toch had hij moeilijkheden met zijn parochianen. Zo vroegen Joannes Bals en Catharina Vanden Poel uit Meensel de toestemming om buiten de parochie te mogen biechten.

Op 16 juni 1681 stuurden de inwoners van Bunsbeek een klacht naar de abt van Heilissem over het gedrag van hun pastoor Carolus Smets. Deze deed zijn dienst niet naar behoren. Registers van de Tafel van de H. Geest en de kerk vulde hij niet in. Het meest verwonderlijke, is de klacht dat hij verzuimd had om “te begraven diversche doode lichamen die hier en daer waeren blijven liggen” (Kerkarchief 2691).

Camillo
Voor pastoor Jacobus De Wael sprongen de parochianen van Bunsbeek in de bres. Op 21 september 1735 legden de landbouwers van het dorp een verklaring af, dat hun pastoor wél een goede naam had. Ze schreven letterlijk dat hij “is staende ter goeder naeme, faeme ende reputatie”. En wat zijn werk als pastoor betreft was hij “vigilant in sijne functie pastoreel”. In deze brief (K 2691) zijn de namen van de landbouwers interessant. Ze geven ons een overzicht van de families die in 1735 in Bunsbeek woonden. Notaris F. Jansens kreeg het bezoek van 17 parochianen: Joannes Roovers (of Reuvers), Hieronimus Denis, Jan Wauters, Jan Immens, Joannes Jeunes, Jacobus Bogaerts, Jan Kempeneers, Reijnier Coenen, Ferdinandus Van der Veken, Jacobus Van Froijenhoven, Peeter en Matthijs Van Goidtsenhoven, Huijbrecht Meijs, Aert Laermans, Jan Bauwin, Gilis Coenen en Geeraert Laermans. Ze ondertekenden de brief. De notaris vergat echter Hieronimus Denis te vermelden. Verder ging de notaris nog 6 landbouwers thuis opzoeken. Ze tekenden niet, omdat ze bang waren voor de burgemeester. Al gingen ze wel akkoord om te zeggen dat de pastoor een eerlijk man was! Hun namen: Hendrick De Becker, Jacobus De Vos, Geeraet Booten, Gijsebrecht Tuteleers, Christiaen Christiaens en Jan Morren. De verklaring werd ten slotte door de notaris getekend in het bijzijn van de getuigen Franciscus Claes en Peeter Vanden Bosch.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in de Publipers op woensdag 18 september 2013.