Sommigen betreuren dat Tiense jongeren geen dialect meer kennen. Oudere Tienenaars zeggen “da rappelair ich mich”. Jongeren “herinneren” zich iets. Invloed van het Algemeen Nederlands.
Nogal wat woorden, ontleend aan het Waals, verdwenen geruisloos uit het Tiens. Fafoel komt uit het Waals fafouye en betekent: zich preuts of schijnheilig voordoen. In het Frans zei men fafelu (schelms, snaaks). Fafouye vinden we in “Le dictionnaire wallon-français 1793”.
Foester komt van het Frans forestier: boswachter, huisvester. In het Tiens was foester een venter die kippen of konijnen verkocht, en bij uitbreiding ook duiven zoals in duivenfoester.
Gefalleweerd, zoals in “ne gefallewaiden tip”, komt uit het Frans fallacieux, bedrieglijk, vals, heimelijk.
Hangberlang. Berlang komt uit het Frans berlauder, dit is lanterfanten, slenteren, een Waals argot-woord. In het Tiens is er versterkend hang bijgevoegd, met de bijgedachte aan hangende, lange slordige kleding.
Loewte is wellicht een verbastering van het Frans lourderie, lompe streek, domheid. In het Tiens werd het gebruikt voor kuur, gemoedstoestand, zoals in de uitdrukking “onze pa had weer zijn loewte”.
Duidelijk is mallenger, gezegd van een zwak, mager persoon (dikwijls een kind). Het komt uit het Frans malingre, zwak.
Bekend in Hoegaarden, Kumtich en Wommersom is pismeroei “mier”. Volgens Grootaers is pis toegevoegd aan het Waals Marôye “Marie” (Handelingen van de KCTD, 1940, 386). Wijlen G. Winnen schreef over dit woord in het tijdschrift Taal en Tongval (1964).
Om in de stijl te blijven. Een vrouw uit Diegem citeerde mij een snelzeiker, dit is een damesonderbroek met open kruis. Op het internet staan er afbeeldingen van.
Dr. P. Kempeneers.