Het manuscript 869 van dr. H. Jacobs bevat gegevens over de bouw van het stadhuis in Aarschot in 1718-1720. Goswinus van den Leemputte, burgemeester Guillis en schepen Hendrick Milis ontvingen uit de handen van de heer Emtinck een som van 6000 guldens wisselgeld, “makende seven duijsent guldens courant”. Daarna kon de drossaard geld uitgeven voor de opbouw. Ik geef enkele voorbeelden uit het rekeningenboek.
Op 29 november 1718 kregen de “meesters timmerluijden” Jan Baptiste en Adriaen Dillen 700 gulden courant voor een eerste model voor de “generaele timmeragie van het stadts huijs”. Op 5 april 1719 bracht Jean Francis Deschamp 2 wagens en “een kerre fleureuschen calck”, gekocht in Tienen. Secretaris J. van Cantelbeeck betaalde voor het passeren van een “contract notariael”, aangegaan met de steenhouwer van Namen tot het leveren van blauwe steen. Andries Verbist leverde 10.000 schaliën en Aert Mintens vervoerde witte steen voor de vensters, van Tienen naar Aarschot. Schaliedekker was Adriaen Mullaerts. Grauwe steen uit Langdorp leverde Jan Janssens. Op 25 juni 1719 betaalde de drossaard 150 + 75 guldens voor 50.000 karelen aan Anna Claes, weduwe van de pas overleden Jan Verheijen “careelbacker tot Morsum”. Meester Joannes Baptista Demelerie was een tingieter uit Leuven, Nicolaus Josephus Annieesens was meester stoelmaker. Jacques Vervat leverde lint en garen voor de gordijnen, en Engelbert Vercammen het garen “tot de quispels ende coorden van de gordijnen”. Opvallend zijn ook de kosten voor het portret van de keizer.
Dr. P. Kempeneers.