De stad Aarschot gaf op 8 oktober 1718 een resolutie uit voor het lichten van een kapitaal van 6000 gulden wisselgeld. Dit geld moest dienen om een nieuw stadhuis te bouwen.
Om te vergaderen was er geen plaats. Het stadhuis was immers in de jaren 1578-1582 afgebrand. Daarom moesten de drossaard, burgemeester en schepenen vergaderen “in eene slechte, ende onbequaeme Camer hebbende meer scheijn van eene gevangenisse als van eene Camer van Justitie“.
De trap was zeer smal, de kamer bijzonder klein. Wellicht werd de plaats boven in de kerk bedoeld waar zich nu het archief bevindt, bereikbaar met een heel smalle trap.
Daarom wilde drossaard jonker Goswinus van den Leemputte een nieuw stadhuis laten bouwen. Dit gebeurde in 1718-1720, zoals we lezen in het manuscript 869 van dr. Hans Jacobs te Tienen. Dit boek bevat de nauwkeurige rekeningen van de drossaard, samen 78 folio’s.

Drossaard
Zoals bekend, heet de plaats in Aarschot nog steeds Ten Drossaarde, omdat de drossaard hier zijn vaste verblijfplaats had.
Rond 1855 was het hele complex eigendom van brouwer Eugenius Jacobus Van Ophem. De stad Aarschot kocht de hele omgeving op 31 januari 1920. Vanaf maandag 8 augustus 1927 deed Het Drossaarde dienst als stadhuis.
Op 12 mei 1940 werd het gebouw tijdens een luchtaanval vernield. Toen werd besloten om het gebouw af te breken. Uit de rekeningen heb ik enkele relevante gegevens gehaald over de geleverde waren. Deze zijn ook interessant voor de genealogie. De drossaard vermeldt immers de namen van de handelaars die waren leverden voor de opbouw.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in de Publipers op woensdag 13 augustus 2014.