Op 29 mei 1685 verkocht Geneviefve Jehan een hofstad in de Pluimstraat te Brussel aan kapelaan Jan van Aelst. De overdracht is beschreven in een document dat toebehoort aan dr. Hans Jacobs te Tienen. Het ongenummerd perkament, 32,5 bij 23,5 cm groot, omvat 4 folio’s. Van de vierde folio is een groot deel weggesneden. Op het overblijvende stukje rechts boven staat de tekst: 29 maij 1685, huys jnde pluymstrate oft piermontstraetken, heer Jan van Aelst pbre etc. En hieronder: Petit village. De moeilijke, ambtelijke tekst bevat genealogische informatie. Letterlijke citaten noteer ik in cursief schrift.
Jaspar Mahy spreekt in naam van vrouwe Geneviefve Jehan. Deze is de weduwe van wijlen sieur Jean Baptista de Champaigne, in zijn leven burger en gezworen erflaat van Zijne Majesteits Tolkamer van Brussel. Tegenwoordig is Genevieve de huisvrouw van de heer Peeter Hamelin, Raad van de Koning van Frankrijk in syn Chastelet van Parijs. De volmacht aan Mahy gegeven, is genoteerd door wijlen de notaris meester Peeter Terro, op 3 maart 1683. Het vonnis uitgesproken voor de wethouders tegen Jan Bemery is opgetekend op 4 mei 1682, ondertekend door A.F. van Nuvele, met de confirmatie van hetzelfde vonnis in de Raad van Brabant op 10 juli 1682, geparafeerd en ondertekend door Goubau. Aldus werden goederen met wettiger verthydenisse opgedragen in de handen van heer en meester Joan vanden Dycke, licentiaat in de rechten en griffier van de stad Brussel. Vervolgens ontving Peeter van Cutsem de goederen inden naem, ende tot behoeff van heer Joannes van Aelst presbytre ende Capellaen der Collegiale kercke van Sinte Goedelen. De overdracht bestond uit: eene hoffstadt met den steenen huyse daerop staende, hebbende keucken, camer, kelder, solder, plaetse, ende hoff met den vervallen speelhuyse daer achter inne staende met oock de olme plantsoenen, ende alle hunne andere toebehoorten. De hofstad bestond uit drie erven, zijnde een deel uit meerdere erven, maar nu verenigd in één hof. Twee erfven hoorden voorheen toe aan wijlen Nicolaes Daijs en Anna Kerremans gehuyschen. Het derde erf was eigendom van wijlen Andries Rolin en Margarita Severin. Het erf was gelegen binnen Brussel in de prochie vander Capellen inde pluymstraete inden ganck, oft sack straete aldaer, naast het erf dat toebehoord had aan Jan Boschmans. Het had synen vuytganck int maeckelym straetken alias het piermontstraetken. In één van de erven stond een stuk van de borreput. Deze moest vrij gelaten worden. Bovendien zou de heer Van Aelst met de aenliggende proprietarissen de put moeten repareren en onderhouden. Deze voorschreven goeden hoorden eertijds toe aan wijlen Sieur Jan Baptista de Champaigne als eenich kint, ende Erffgenaem ab intestato [= erfopvolging zonder testament] van wijlen Sieur Everard de Champaigne in zijn leven Borgemeestere vuytter natien, en Rentmeester van deze stad, en van wijlen Catharina Bemery zijn ouders. Dezen hadden de drie erfven (waarop zij het huis hadden laten bouwen) verkregen voor Schepenen van de stad, volgens twee dienstbrieven, één van 15 december 1636, en de andere van 21 maart 1637, beide ondertekend door C. van Heymbeke. Het waren dezelfde goederen die aan Vrouwe Genevieve Jehan waren gelaten, als enige en universele erfgename van wijlen Sieur Jan Baptista de Champaigne haar man, volgens het testament gepasseerd voor Thibert, en Galloijs notarissen van de Koning in Chastelet van Parijs op 20 oktober 1681, en aan de heer van Aelst, als hoochsten, ende lesten verdierdere [= koper met het hoogste bod] in de Kamer van Ukkel, volgens conditie aldaar opgemaakt op 16 februari 1683, ondertekend door P. Terro. Ten slotte hingen jonker Henrick Pipenpoy licentiaat in de rechten en jonker Jacques Madoets, schepenen te Brussel, de stadszegels aan het document. Dit gebeurde op 29 mei 1685.