Veel Brabanders gebruiken het woord oorden nog in hun dialect zonder te beseffen dat het om een oude munt gaat. Zo hoor ik Tienenaars zeggen “Mén oëde zén oep”. Ik schreef erover in mijn sprokkels 206207 en in mijn Tiens en Hoegaards Idioticon.

geengeld

In Lier was er in de 19de eeuw een Oordjesschool. Kinderen betaalden aan de juf een oordje om op hen een dag te passen. Tony Bergmann schreef erover in zijn boek Ernest Staas advocaat.

Niet meer bekend is de zegswijze “Geen oorden, geen Zwitsers”, of in het Frans “Point d’argent, point de Suisses”. Zwitsers waren huursoldaten. Als de Franse koning geen geld had, kon hij ook geen huursoldaten betalen. Bij ons werd het Franse woord Suisses de naam voor geld. Om een huis te kopen, moet je veel “swiskes” hebben.

In het archief van de abdij van Heilissem, bewaard in het Rijksarchief in Louvain-la-neuve, bevindt zich een boek (Kerkarchief nr. 8842) met een “evaluatie van de munten”. De boekhouder beschreef de evaluatie in 2 talen. Dat is interessant, want namen van munten vinden we niet altijd in een woordenboek terug. Zo heet een schelling in het Frans escalin, mijten zijn mittes, oorden zijn liards, negenmannekens zijn gigots, en een stuiver is een sol.

De schrijver eindigt zijn overzicht met een mooie samenvatting. 1 gulden Brabants is 20 stuivers. 1 stuiver is gelijk aan 4 oordjes, of 72 mijten Brabants. 1 blank is 3 oordjes en een halve stuiver is 2 oordjes, of 36 mijten. 1 plek is 24 mijten. 1 oord is 2 negenmannekens of 18 mijten, dus is 1 negenmanneken gelijk aan 9 mijten, wat trouwens de “negen” in het woord verklaart.

Samengevat: 20 stuivers of 80 oordjes of 160 negenmannekens of 1440 mijten, of 60 plekken maken elk 1 gulden.

Verschenen in de Publipers op woensdag 16 maart 2016.