Technische fiche
Het huis en hof in Eliksem uit 1570 werd later Kasteel genoemd. In 1663 grensde de Moorhof aan die straete van voor gaende naer het casteel (manuscript Jacobs 543, nr. 169). Dit is sectie A 212 met aan de voorkant de Weidestraat met de huizen 1 tot 9 en aan de achterkant de Kleine Gete.
Over de eigenaars van het Kasteel zijn we nog niet volledig ingelicht. De schepengriffies 7632 p. 1 vermelden in 1604 Joncker Peeter de Ruysschen heer van Elessem, hier voeren toebehoirt hebbende Joncker Jan van Straesburch. Deze Peeter was de zoon van Willem Vreen die huwde met Margarita de Ruijsschen. Willem nam de naam van zijn vrouw over, zodat de zoon door het leven ging als Peeter de Ruijsschen. Hij huwde met Anna Peeters alias Vrancx en kreeg 8 kinderen: Jan-Baptist, Peeter (= junior, overleden in 1637), Willem, Anna, Maria, Ursula, Clara en Isabelle.
Het Kasteel van Eliksem kwam in handen van Jan Antoni de Ruijsschen, zoon van Willem de Ruijsschen die huwde met Claudia Sucquet in Mechelen op 3 februari 1604. Jan Antoni leefde van 1607 tot 1670. In 1670 werd een testament voor Jan Antoni en zijn vrouw Maria Vequemans opgemaakt, dat gegevens bevat over de stamboom van de familie De Ruijsschen. In dezelfde schepengriffies vinden we meer informatie op de pagina’s 129 verso tot 154. Op 3 oktober 1680 lezen we Staet ende generale masse van alle de erffelycke goederen ende Renten competerende de kinderen ende Erffgenaemen van wijlen Joncker Jan Anthonj de Ruijsschen in sijn leúen heere van heijlessem, secretaris van syne Majestydts grooten Raede etc. daer moeder aff is vrouwe Marie Vequemans (SG 7632, f. 129).
In 1684 trok Joncker Franciscus de Ruysschen heere van Elessem etc. een rente op seker huys ende hoff gelegen tot Elesem (SG 7632, f. 201) en in 1732 was de eigenaar M’her Christiaen Guilliam De Ruijsschen grave van Elissem, heere van onse Lieve vrauwe waver etta (SG 7632, f. 221).
Tekst
Inden Name ons Heeren Jesu Christi Amen. By den Inhouden van dese teghenwoordighe acte notariale van vuijttersten wille, kennelyck sij een Igelijcken dat op heden den sestinsten Junij xvjc tseùentich (= 1670), compareerden voor mij openbaer Notaris bij sijne Majestyts secreten ende Raede van Brabant geadmitteert tot Mechelen residerende inde presentie vande gethuijgen onder genoempt, in persoone Joncker Jan Anthonie de Ruijsschen, Heere van Elessem etc. Raedt inde Chambre mipartye (= mi partie, tweeledige kamer), ende secretaris in sijne Majestyts Grooten Raede, sieck te bedde liggende, maer syn verstandt, memorie ende vyff sinnen oúer al wel machtich synde, soo het selúe claerlyck aen my Notaris ende gethuijgen heeft gebleken, ende vrouwe Maria Vequemans syne Compaignie oock sieckelijck sijnde, maer gaende, staende, inden selúen huijse, haer verstant ende memorie oúer al oock wel machtich sijnde, soo tselúe claerlijck heeft gebleken, de welcke byde oúerdenckende datter niet sekerder en is als de doodt ende niet onsekerder als de ure derselúer, niet willende scheyden van dese werelt, sonder ierst van hunne tydelycke goederen (die Godt Almachtich hun heeft verleent) gedisponeer te hebben, daeromme wel bedacht synde hebben gemaeckt dit hun Testament ende vijttersten wille, willende ende begeerende, dat t’selúe sal stadt grypen ende syn volcomen effect sorteren, tsy by fforme van Testamente vyttersten wille, Codicille, oft maeckinge die men heet ter saecke vande doodt, ende anders soo Imants Testament, ende vijttersten wille, naer de geestelijcke ende weirelycke rechten alderbest van weirde sijn mach, niettegenstaende dat alle ende Igelycke poincten ende solemnityten van rechte hier inne gerequireert niet al noch volcomenlyck waeren geobserúeert nochte onderhauden en waeren, de selúe wel expresselyck derogerende, wederroepende, ende casserende alle andere voorgaende Testamenten, Codicillen, gifft, ende maeckingen by hun, ende elck van hun int besonder, eenichsints voor datum deser gemaeckt, bekent ende gesloten.
Inden iersten soo beúelen sy Testateuren hunne sielen soo wanneer die vuijt hun lichaemen scheyden sullen, Godt Almachtich, Maria syne gebenedyde Moeder, ende alle den hemelschen geselschappe, ende hun Lichaemen ter gewyder aerden, kiesender hun sepulture inde kercke van Sint Peeter ende Pauwels alhier (= in Mechelen) onder den sarck vande voorouders vanden voornoempden Heere Testateur, met wille ende expressie conditie ende begeerte dat de begraeffenisse vanden ierst sterúende sal geschieden ter discretie vanden lancxtleúende, ende sal den selúen lancxtleúende van hun gehouden wesen te doen lesen voor laeffenisse vande siele vanden ierst afflyúinghen de quantityt van seshondert missen tot seúen stuyúers elcke misse, die terstont naer de doodt vanden iersten afflyúighen sullen moeten worden gedaen, ende dat men als dan sal vuytrycken ten selúen tyde vande begraeffenisse sestien veertelen coren gebacken broodt aende arme menschen om voor hun sielen te bidden, ende hebben de voornoempde testateuren t’samen goedt gevonden ende geconsenteert dat den lancxtleúende van hun beyden, sal moghen bewoonen t’huijs daer inne sy Testateuren tegenwoordich syn woonende mette meubelen daer inne synde, mits deen ende dander soo wel het huys als de meubels naer de doodt vanden lesten afflyúighen sal comen ende vallen op hun respectiúe kinderen. Ende soo daer teghens disput soude moghen gemoúeert worden, soo sal den lancxtleúende, hebben ende genieten de weirde vandien vuyt de Brabantsche goederen, oft andere van vrye dispositie.
Item soo laeten deselúe Testateuren aende kercke van onse L. Vrouwe van Hansewyck tot opbauwinge vande selúe de somme van dry hondert guldens eens, te betaelen de gerechte hellicht terstont naer de afflyúicheydt vanden iersten van hun beijden, ende dander hellicht naer de doodt vanden lesten afflyúighen, ende laeten de selúe Testateuren gelycke dry hondert guldens eens aende P.P. Jesuiten tot opbauwinge van hun kercke, de hellicht daer oock van te betaelen terstont naer de afflyúicheydt vanden iersten afflyúigen als boúen, ende d’ander hellicht naer de doodt vanden lesten afflyúighen.
Ende comende voorts ter dispositie van hunne tydelycke goederen hun by Godt Almachtich op deser wierelt veil eens hebbende ende toecomende, soo roerende als onroerende, meubelen, schulden, actien ende crediten hoedanich die souden mogen wesen, ende waer die souden moghen bevonden worden, geene vuijtgescheijden (oúer ende boúen alle wettighe schulden betaelt synde) tsy Leene oft andere geúen, laeten ende maecken sy Testateuren naer hunne afflyúicheydt aen hunne wettige kinderen de sonen, ende dochters, in gelycken graet ende hooffde, te comen ende erffúen, sonder eenige prerogatiúe van sexe, ende voor soo vele als t’belangt de voorschreúe Leengoederen, omme vande selúe ten Eynde als boúen te beter ende vryer te moghen disponeren, heeft den Testateur hier oúer geobtineert octroij ad Testandum inden secreten Raede van syne Majestyt den eenen twintichsten April vanden jaere xvjc tweentsestich (= 1662) onderteeckent de Robiano, ende dit alles om redenen hun Testateuren bekent, omme alsoo de selúe goederen by hunne wettige kinderen, terstont naer de doodt vande Testateuren te aenveerden, te houden besitten, ende gebruycken, eenmaelyck ende erffelyck, te weten de dochters ende sonen eúengelyck sonder prerogatiúe van sexe als vooren, met expresse conditie dat Joncker Judocus de Ruijsschen een van hun sonen moet voor vuijt trecken de somme van een duijsent vyff hondert guldens hem gemaeckt voor een legaet byden Testamente van wylen Jouffrouwe Josyna Sucquet syne moitien (= tante) was, mede van gelycken dat sullen moeten voor vuyttrecken de dry dochters van hun Testateurs, te weten Jouffrouwen Maria Theresia, Anna Glaudina ende Philippina Clara de Ruijsschen elck vier hondert guldens eens, synde tsamen een duijsent twee hondert guldens eens, aen hun gelegateert by Testamente van wylen Jouffrouwe Anna van Oostenryck, geestelycken dochter was in dato den dertichsten Noúember xvjc negentsestich (= 1669) voor my Notaris ende sekere gethuygen gepasseert, ende ingevalle eenighe van hun Testateuren kinderen, dit teghenwoordich hun Testament wilden querelleren, infringeren, oft contraúenieren, soo willen ende begeeren sy Testateuren, dat alsulcken Querelleur, infracteur oft contraúenteur hem sal moeten contenteren ende te vreden hauden met syne portitie legitime sonder meer, ende dat het surplus vanden selúen, vallen ende accresseren sal opde andere kinders gewillich ende gehoorsaem synde, ende voorts disponerende op de Momboirdye van hun minderjaerighe kinderen, hebben tot Momboirs vande selúe gestelt ende gecosen den Eerweerdighen Heere … (niet ingevuld) vanden Driessch, Canoninck ende Aerts Priester vanden Metropolitaine kercke van Sinte Rombaut binnen dese stede (= in Mechelen), ende Joncker Jan Vequemans schepene der stadt Antwerpen, hun recommanderende de goede toesichte vande minderjaerige, willende, ende begeerende dat de selúe int aenúeerden van eenighen staet t’sy geestelyck oft werelyck, den raedt ende adúis vande selúe Momboirs sullen hebben te volghen, immers gedurende hun minderjaericheydt, ende dit verclaerden sy Testateuren te wesen hun Testament ende vuyttersten wille, willende ende begeerende vuijtterlyck tselúe in alle syne poincten ende articulen achter volght ende onderhauden sal worden t’allen daeghen, begierende hier van gemaeckt te worden openbaer instrumenten een oft meer, inder bester ende sterckster formen.
Aldus gedaen ende gepasseert ten daeghe maende ende jaere als boúen, ter presentie van den Eerweerdighen heere Reignerus Bruitsma Priester etcetera ende myn heer Dionisius Bruitsma greffier van syne Majestyts Grooten Raede beyden als gethuijgen hier oúer geroepen ende gebeden ende is by my Notaris affgevraeght oft de Testateuren ende gethuijgen conden schryúen, hebben mij geantwoort dat, Ja, ende desvolghens alhier geteeckent, ende is de minute deser (nu onder my ondergeschreúen berustende:) by de comparanten ende getuygen beneffens den Notaris wylen G. van Witfelt onderteeckent.
Quod attestor. J. Claessens Notaris, 1681.