Bij mijn zoektocht naar de toponiemen van Dormaal raadpleegde ik ook de parochieregisters. Het gekribbel van sommige pastoors in het Latijn is niet altijd gemakkelijk te lezen. Maar bij mijn lectuur waren sommige passages te lezen als niet al te best krantennieuws. Zo las ik dat op 7 januari 1673 de moeder van Georgius Leonarts dood gevonden werd nabij de kapel van Meer. Deze kapel lag toen op Luiks grondgebied in Halle-Booienhoven. Van deze kapel bleef niets over. Volgens de aantekening in het register van de overlijdens vluchtte de moeder voor de Fransen uit Velm naar Dormaal. In het boek staat letterlijk: inúenta est mortua prope sacellum de Mere in patria Leodiensi sub hall, fugiendo propter Francos ex Velm in Dormael. Ze werd begraven op het kerkhof van Neerdormaal.

Op 2 mei 1707 overleed een zekere Joannes, een parochiaan uit Montenaken, in Dormaal, getroffen door een bliksemschicht. Hierbij werd een dondersteen gevormd, een interessant weerkundig fenomeen met dramatische afloop! Hij werd begraven op het kerkhof van Neerdormaal. In het register staat op 2 mei 1707: per fulminis catabalem caesus est Joannes … parochianus de Montenaken. Boven het woord catabalem schreef de pastoor ‘dondersteen’.

Op 30 december 1742 werd Nicolaus Bukens uit Opdormaal dood gevonden. De kerk van Opdormaal was afhankelijk van de kerk van Neerlanden. De man was echter gestorven door miserie en armoede, in het Latijn ex miseria et paupertate. Daarom kon de pastoor van Neerdormaal hem, met de goedkeuring van de pastoor van Neerlanden, begraven op het kerkhof van de Sint-Martinuskerk die nog bestaat. Na de verwoesting door de Fransen werd de kerk van Opdormaal niet meer herbouwd. Wat een sukkelaar de man was, blijkt ook uit het feit dat zijn vrouw Maria al op 16 april 1741 overleden was.

Het volgende jaar vond men op 14 maart 1743 op de Grote Steenweg een vreemdeling of pelgrim in Dormaal, een vir peregrinus.  De pastoor kon niet achterhalen wie hij was of van waar hij kwam. Daarom noemde hij hem een vreemde man “zonder gevoel en zonder taal”. Hij voorzag hem wel van de nodige sacramenten. De man overleed de volgende nacht en werd op 16 maart op het kerkhof begraven.

Op 22 september 1760 vond men in Dormaal een jongetje in een stal op een baal stro. De pastoor doopte het kind en noemde het Martinus Stroijbants! Goed bedacht. Gevonden op stro en Martinus is de heilige van de parochie! Zo lees ik in het parochieregister van Dormaal: inventus est puer hic in Dormael positus in stabulo quodam super straminea ligamina quem sub conditione Baptizavi et nominavi Martinum Stroijbants. Arnold Debut en Maria Kulens werden peter en meter. Mensen met de naam Stroobants zijn geen nakomelingen van onze vondeling. Maarten Stroobants overleed op 16 maart 1768 nog geen 8 jaar oud. Wat raar is: in een ander register staat verkeerd dat de vondeling, infans inventus in stabulo appelatus Stroobants, overleed op 6 maart 1767. Blijkbaar verkeerd gelezen.

In Dormaal gebeurden ook moorden. Op 29 juli 1762 overleed Joannes Wauben, de man van Maria Winters, ongeveer 30 jaar oud. Deze Joannes werd op een vreselijke wijze vermoord en door de moordenaars begraven in het veld naast de Grote Steenweg. In het Latijn lezen we: deplorabiliter et miserrime fuerat occisus et ab homicidis sepultus in agro juxta viam Lapideam. Hij werd door één van de drossaarden van Brabant gevonden. Na gerechtelijk onderzoek begroef de pastoor hem op het kerkhof.

Nog een moord: op 14 juli 1796 werd Ludovicus Josephus Lairent, de echtgenoot van Catharina Peeters, op jammerlijke wijze vermoord in het veld naast de Steenweg: deplorabiter et miserrime occisus est in agro juxta viam lapideam in dormael. Na het gerechtelijk onderzoek heeft de pastoor hem op het kerkhof begraven.