In de parochieregisters is het Latijn moeilijk voor stamboom-onderzoekers die tijdens hun jeugd geen lessen in deze dode taal hebben gekregen. Toch is het mogelijk om heel wat te ontcijferen, omdat nogal wat gegevens telkens terugkeren. In de eerste plaats noteert de pastoor de geboorte- of de doopdatum, of allebei. Zo lees ik in 1627 Die 12 Julij nata, et 13 baptisata. Het gaat om Elisabetha Behits die geboren werd op de dag van 12 juli en op de 13de werd gedoopt. Die is de ablatief enkelvoud van dies “dag”. Eadem die (soms ook mannelijk eodem die) betekent “op dezelfde dag”. Nata en baptisata eindigen op -a, omdat het gaat om een meisje. Gaat het om een jongen, dan is de uitgang -us: hac 20 iulij 1642 baptisatus est stephanus Borgemees legitimus filius Godefridi et Catharinę Wierinx. Vertaald: Op deze 20ste juli 1642 is gedoopt Stephanus Borgemees, wettige zoon van Godefridus en Catharina Wierinx.
Normaal moeten de ouders getrouwd zijn. Dan is de zoon of dochter wettig: we lezen dan altijd filius legitimus of filia legitima (maar dikwijls afgekort als f.l.). In mijn lijsten laat ik dit weg, omdat het altijd voorkomt in de registers. Onwettig is illegitimus of illegitima, soms ook naturalis “natuurlijke zoon of dochter”, dus een bastaardkind. Het waren soms iuvenes “jonge, ongetrouwde mensen”, die het kind wettig konden verklaren als ze trouwden. In sommige gevallen was het meisje alleen. Ze gaf dan haar naam aan haar kind dat onwettig bleef. Tijdens de bevalling gebeurde het dikwijls dat het meisje de naam van de vader aan de vroedvrouw (of verwares) meedeelde. In het Latijn staat er obstetrix in de nominatief, ab obstetrice baptisatus “door de vroedvrouw gedoopt” in de ablatief enkelvoud. Een ongedoopt kind ging naar het voorgeborchte van de hel. Daar had iedereen schrik voor. Daarom zorgde de vroedvrouw ervoor dat het kind bij de bevalling zo vlug mogelijk werd gedoopt. Jan Karel Huart, de chirurgijn die in Tienen op de Grote Markt woonde, schreef in 1770 als eerste een boek in het Nederlands voor vroedvrouwen over bevallingen en de keizersnee.
Na de naam van de gedoopte volgt de naam van de vader in de genitief. In ons voorbeeld lezen we Godefridi, dit is de genitief van Godefridus. De familienaam staat soms bij het kind, soms bij de vader: Stephanus Borgemees wettige zoon van Godefridus, maar ook Stephanus wettige zoon van Godefridus Borgemees. Dan volgt de naam van de moeder in de genitief, in mijn voorbeeld Catharinę, met een krulletje onderaan de e, ook te lezen als Catharinae “van Catharina Wierinx”. Sommige onderzoekers zien dit krulletje niet en lezen dan de naam als Catherine. Dit komt veel voor bij meisjesnamen die eindigen op -a in de nominatief zoals Anna, Barbara, Elisabetha, Francisca, Helena, Hermelinda, Ida, Joanna, Margareta, Maria, Martina, Petronella. Moeilijker te verbuigen zijn vrouwennamen als Agnes (gen. Agnetis), Beatrix (gen. Beatricis). Bij mannelijke voornamen is het niet zo eenvoudig met namen als Joannes (Joannis, Joannem, Joanne) of Thomas (Thome) of Otto (Ottonis), Michael (Michaelis). Dikwijls eindigt de mannennaam op -us, wat te verbuigen is zoals filius: Henricus (Henrici, Henrico, Henricum). Populair was in Kumtich de heiligennaam Aegidius of Egidius.
Bij het doopsel kreeg het kind een peter en een meter, ook al was het onwettig. In het Latijn heten de doopheffers susceptores, of apart susceptor en susceptrix (mannelijk en vrouwelijk). De namen verwijzen naar het kind met quem voor de jongen en quam voor het meisje. Bijvoorbeeld quem/quam susceperunt “die zij hebben ten doop gehouden” + de namen van de peter en de meter in de nominatief.
In Kumtich werden zoals elders vondelingen gedoopt. Genoveva Vanstraetem, gedoopt op 20 maart 1735, werd gevonden in Stratem bij het huis van Nicolaus Vandeberge op de Steenweg. Ze kreeg de naam van het gehucht Stratem, dat gelegen was tussen de Breisemstraat en de Leuvenselaan. Het was bekend tot het einde van de 18de eeuw. Met de hulp van de Tiense Technische Dienst werd de gehuchtnaam weer ingevoerd in Stratemseweg. Ook Stratem staat als gehucht weer op de kaart in Kumtich. Eveneens in Stratem, op de Steenweg nabij de woning van Egidius Quaethoven, vond men een jongen. Op 17 juni 1742 werd hij gedoopt als Bartholomeus Vanthienen, omwille van de nabijheid van de stad. Hij overleefde het niet lang en werd begraven op 4 april 1743. Op 18 augustus 1793 vond men Henricus Vanderstraeten, een kind van ongeveer 10 dagen oud, ’s nachts nabij de poort van het pastoreel huis van Kumtich. Zo staat er in het Latijn: prolem 10 circiter dierum, de nocte inventam juxta portam domus parochialis de cumptich. De doopheffers waren Henricus Meeuwis en Elisabetha Vanderstucken. Dit onwettig kind werd in Tienen geboren en keerde terug naar zijn moeder. Zo verklaarde pastoor G. De Clerck achteraf. De naam Verstraeten verwijst gewoon naar de vindplaats van de vondeling “op straat”. Zo vond men ook Joannes Vanderstraeten op 24 maart 1799, in via lapidea of “op de Steenweg” (van Leuven naar Tienen). De jongen overleed op 24 mei 1799.