Op 28 november 2022 kreeg ik een mail van Herman Swinnen (Familiekunde Leuven) over een oude vrouw die op 17 februari 1777 begraven werd in de Bloemhof in Tienen. Ik had van dit toponiem nooit gehoord en ging dus op zoek naar de vindplaats. Het fragment dat Herman mij opstuurde, kwam uit een parochieregister van het Sint-Jansgasthuis in Tienen. Dit gasthuis bevond zich in de Langestraat vanaf het einde van de 13de eeuw. Het diende voor de verzorging van arme zieken en was gelegen tussen de Langestraat (nu Beauduinstraat) en de Gasthuismolenstraat, en tussen een straatje, in 1649 bekend als het Papenstraatje (thans Kortestraat) en de gebouwen van de Gasthuismolen op de Gete. Het werd gedeeltelijk verwoest tijdens de Furie van Tienen in juni 1635, daarna weer opgebouwd en in onbruik geraakt vanaf 1825 door de bouw van een nieuw gasthuis.

Volgens het kadaster kreeg het oude Sint-Jansgasthuis de nummers 596 tot 617 in de sectie H, met uitzondering van de nummers H 601-602 waarmee de gebouwen van de Gasthuismolen werden aangeduid. Dit grote complex werd op 17 februari en 14 maart 1825 verkocht aan Jacob Beetemé en Lambert Melotte. Op het perceel H 605 stond een kerkje, 2 a 50 ca groot, grenzend aan de Langestraat. Hierachter lag een hof met een boomgaard. Dit voormalige Gasthuis was al jaren in slechte staat. In 2022 echter werd het grote gebouw al in grote mate hersteld in zijn vroegere toestand, dit wil zeggen met rode bakstenen en witte steen van Gobertingen.

In 1735 begon zuster Elisabeth Vander Heijden met een nieuw register, waarin zij de doden van het Sint-Jansgasthuis vanaf eind 1734 optekende. Als titel noteerde de zuster: Register van de dooden van sint Jans gasthuys tot Thienen ghemackt in het jaer ons heeren 1735. Zulk register bevat natuurlijk interessante gegevens voor het opmaken van een stamboom.

De eerste regel vermeldt het overlijden op 19 september 1734 van Maria Vande Schille, die werd begraven in den boogaert. Op 3 november 1734 overleed Joanna Bargette, een jonge dochter, die werd begraven in den blomhof. Op 20 februari overleed Catarina Steveniers, huisvrouw van Jan Bijkens, geboren in Tienen, begraven in den boogaert. Op 29 maart 1735 noteerde de zuster Vander Heijden de dood van Maria Joseph Theodora de Bande, geboren in Mechelen, begraven in den boogaert. Op 1 mei 1735 overleed Maria Putiaers, een jonge dochter, geboren in Tienen en begraven in den blomhof, enz. Opvallend is het overlijden op 17 februari 1777 van Maria Catharina Van Steenwegen, naerdat zij met haere volle kennisse daeghs voor haer sterven de laeste heijligen sacramenten ontfangen hadde. Zij overleed in den ouderdom van hondert en een Jaer en ses maenden, en werd ter aarde besteld in den bloemhoff. Zo is het duidelijk geworden dat de doden van het Sint-Jansgasthuis begraven werden in de boomgaard of hof achter het kerkje, ook genoemd de Blom- of Bloemhof.

Soms werd een dode begraven in de kerk. Dit gebeurde op 2 januari 1753 met Jan Van Oet uit Tienen. De naam Bloemhof kom ik ook een paar keer tegen in de schrijfwijze in den bloefhoef, bij voorbeeld bij het overlijden van Maria Vander Wijen op 16 oktober 1753. In 1779 begon pastoor J.J. Van Schoore met een nieuwe lijst van overledenen. Hij deed dit in het Latijn. Zo lezen we op de bladzijde 52 Registrum Mortuorum in nosocomio sub invocatione sancti Joannis Baptistę thenis 1779 juxta decretum principis. Nosocomium is de Latijnse vertaling van het ziekenhuis of hospitaal van Sint-Jan. Op 22 januari 1779 stierf Joannes Ipers, de echtgenoot van Barbara Conté. Dan lezen we: sepultus in cęmiterio, dus “begraven op het kerkhof”. De naam Blom- of Bloemhof, evenals Boogaard, verdween definitief. Zelfs het Latijnse woord cęmiterium verdween vanaf 1794. Dan lezen we enkel nog sepultus est.

Op 18 juni 1796 overleed in het ziekenhuis Anna Maria Matthijs, echtgenote van Joannes Stas. Zij werd begraven op 20 juni. Dan komt er een einde aan de begravingen. Op 16 thermidor van het jaar 4 van de Franse Republiek (dit is 3 augustus 1796) verbood P.J. Coenen, président de la Municipalité, om nog begrafenissen uit te voeren, steunend op de wet van 29 prairial van het jaar 4 (dit is 17 juni 1796). In het register staan achteraan op de bladzijden 90-91 nog enkele namen van soldaten, gestorven in 1742-1743. Hier lezen we dat ze begraven werden op den bleijck.