Zeven jaar was Janie al, maar hij kon nog altijd niet lopen. Daar had hij veel verdriet om, vooral als hij zijn klasgenootjes op het pleintje zag spelen. Dan wou hij ook meelopen, maar zijn slappe beentjes konden zijn tengere lichaam niet dragen. Vanuit zijn rolwagentje zat hij meewarig te kijken hoe de anderen renden of touwtje sprongen.
Of Janie kameraadjes had, wist hij zelf niet. Ja, ze hielpen hem wel om zijn wagentje over de drempel te rollen. Ze haalden zijn jas en droegen zijn schooltas. Maar als de bel ging, liepen ze juichend de speelplaats op en lieten Janie alleen achter. ‘Dag, Janie!’ riepen ze en ze stapten, de armen over elkaars schouders geslagen, de hele speelplaats af om de andere kinderen mee te lokken voor hun spel.
In november hing er een kille mist en de onderwijzer vroeg Janie of hij niet beter binnen zou blijven in de verwarmde klas. ‘Je zit hier lekker warm, hee Janie?’ suste meneer vriendelijk. Ja, dat vond Janie ook. Toch was het, zo alleen in de klas, helemaal niet gezellig. Hij hoorde de schrille stemmetjes van de kinderen buiten en een grote droefheid overviel hem. Huilen wou hij niet. Hij voelde zich met al zijn ellende veel ouder dan de andere kinderen en daarom beet hij op zijn lippen, al werden de zinnetjes op het bord wazig voor zijn betraande oogjes. Toen de bel weer ging, stierf het geroezemoes weg en vlug droogde Janie zijn oogjes, want hij was te trots om te bekennen dat hij toch even had gehuild. Hij lachte naar die ronde, gezonde gezichtjes van de bengels, die met veel gestommel in de bank tuimelden. De meester riep ‘Stilte’ en het gewone lesuur begon.
Op 6 december was er feest op school. Een grote Sinterklaas kwam plechtig de feestzaal binnengestapt. De kinderen bekeken de man met een klein bang hartje en fluisterden vol bewondering over de prachtige staf, de glinsterende gouden mijter en de vuurrode mantel. De goede man sprak allerlei zoete woorden. Dat stelde Joke en Katleen en Wimpie en alle anderen gerust.
– En is Janie niet op school? vroeg de Sint verbaasd.
De meester fluisterde hem iets in het oor en Sinterklaas schudde met zijn witte baard.
– Lieve kindertjes, zei hij toen, Janie ligt in bed. Het gaat niet goed met hem. Beloven jullie hem een keertje te bezoeken?
– Ja! Ja! schreeuwden ze in koor, want al konden ze met Janie nooit spelen, hij was toch het vriendje van iedereen.
Dat voelden ze. Allemaal. Vooral nu hij er niet bij was. Maar de meester moest meegaan. Alleen durfden ze niet. Ze waren blij, toen meneer voorstelde om het voor de volgende dag al af te spreken. De beste vriendjes van Janie zouden meegaan. Joke, Wimpie en Katleen.
De volgende ochtend stonden ze een half uur te vroeg aan de schooldeur. ’t Was koud en er zat sneeuw in de lucht. Daarom renden de kinderen wat rond om het niet te koud te krijgen. Ha, daar stopte meneer met de auto. Ze nestelden zich met zijn drietjes achteraan in de warme kussens en vlug reden ze naar het huis, waar Janie woonde.
– Ho! Wat een groot huis! riep Wimpie verwonderd.
– Ja, vertelde de meester, Janie heeft rijke ouders, maar ze zouden wat blij zijn, als ze al hun geld konden geven om Janie weer beter te maken.
Dat begrepen de kinderen niet.
Ze liepen zachtjes op de tenen en zwegen met bevend hartje, toen een vrouw met een wit schortje om ze de brede trap opleidde.
Ze duwde een grote kamerdeur open. Daar stond mama aan het mooie bed met de dure bedsprei. Wat waren haar ogen rood! Daar lag Janie en hij glimlachte, toen hij de meester zag met zijn drie vriendjes. Janie was te zwak om rechtop te zitten. Hij gaf een slap handje.
Waarom sprak de meester zo stil? Waarom beefde zijn stem, toen hij bijna angstig vroeg:
– Wel, jongen, kom je gauw weer naar school?
Met beverige handjes legde Wimpie een groot pak met een rode strik op het bed. Wat zou Janie blij zijn, als hij het pak openmaakte! Want Sinterklaas had voor hem een mollige, bruine beer meegebracht. Janie prevelde wat. Ze verstonden niet wat hij zei en de meester wilde gauw weer weg. Mama knikte.
– Janie heeft veel rust nodig, zei ze stil. Ze gingen dan maar.
– Dag, Janie! Word maar vlug beter!
– Heeft Janie niets gezegd? Is hij erg ziek? vroegen de kinderen op school.
– Ja, zei de meester kortaf en hij was veel stiller dan anders.
Kon hij nu geen leuk verhaaltje vertellen? Of poppenkast spelen?
De laatste schooldag was gekomen. Nog enkele uurtjes en dan ging de bel! Kerstvakantie! Fijn, nu het vanmorgen net begon te sneeuwen. Buiten dwarrelden duizenden vlokjes vredig neer en vol ingehouden spanning keken ze naar de witte vacht, die aldoor dikker werd!
Daar vloog de deur open. De meisjes en jongens schrokken uit hun luidruchtige blijheid op, toen het schoolhoofd de meester vroeg om eens naar buiten te komen. Allen werden ze er stil van. Waarom keek die ook zo ernstig? Toen kwam meneer binnen. Erg bleek en ontroerd. Zijn lippen beefden.
– Kinderen, kom eens hier, stotterde hij. Wimpie, Katleen… Ik moet jullie… Jezus in de hemel…
– Is er wat met Janie? vroeg Wimpie. De meester knikte.
– Janie was te braaf. Jezus hield erg veel van hem. Net als wij allemaal. Met Kerstmis wou hij met Janie spelen, weet je wel. Hierboven in de hemel. Janie zal nu voor altijd gelukkig zijn.
Wimpie huilde zachtjes. Katleen en Joke ook. Joke stak de stekker in het stopcontact. De lampjes in de kerstboom flikkerden aan.
– Kom, zei de meester, we zingen een liedje voor Janie. Ik ben er zeker van, dat hij het hoort. En dat hij lacht…
Dr. P. Kempeneers.