Op vrijdagavond, 14 april, had in de Bank van Brussel de vooropening plaats van de tentoonstelling van Miel Deca’s schilderwerk. Onder de talrijke aanwezigen bemerkten we burgemeester H. Boel, gemeenteraadsleden Cluts, Holsbeek, Sué. Kunstschilders A. Loriers, V. Debrier en R. Laermans, en andere vooraanstaanden.

De h. Pol Kempeneers, stadsbibliothecaris en leraar PNT, leidde de kunstschilder in. We lichten een fragment uit deze inleiding:

« Kunstschilder Miel Deca, uit Aarschot, brengt geen verf aan door middel van de traditionele verfkwast.

deca
Dat doet hij alleen voor de grondlaag, die bestaat uit een donker vlak van bruin, mauve en zelfs zwart. Vervolgens bestrijkt hij het doek met een paletmes, zodat het schilderij wordt opgebouwd met vegen, met grote kleurvlakken, met brede strepen die de diepere indrukken van de kunstenaar weergeven. Het resultaat van deze techniek is een stortvloed van helle, levensblije, zuiderse, Pallieteriaanse kleuren. Niet zelden komen ze op de toeschouwer af als een lichtballet, als een klaterend waterspel, als een regenboog, als een spectrum van gekleurde vlakken. Met zijn forse, ruwe vormgeving en zijn kloek uitsprietelende kleurfontein laat Miel Deca ons nog net genoeg figuratieve elementen, waardoor zijn gevoelsindrukken klaar en krachtig tot de toeschouwer doordringen. Het visuele geheel, ontstaan door vorm en kleur, heeft een sterke suggestieve geladenheid zoals het dromerige proza van Arthur van Schendel of de kleurrijke landschapsbeschrijvingen van Cyriel Buysse.

Miel Deca wandelt graag in de natuur. Met de onbevangenheid van een kind blijft hij open staan voor de kleurindrukken van het landschap. Hij mijdt de grauwe achterbuurten, de gore fabriekssteegjes, de schreeuwlelijke tuinwijken met beschaafde gazons en kerkhoven van betonafsluitingen; integendeel, de schilder zoekt in de natuur naar het ongerepte landschap, de maagdelijke bossen, de oervegetatie en de zee.

Zo getuigen zijn landschappen van een sterk-persoonlijke compositie die ons toelaat een doek zonder twijfel als een Miel Deca te herkennen. De schilder tekent geen details, hij schildert zijn landschap zelfs niet in de klassieke zin van het woord. Zijn techniek is, zoals gezegd, van die aard dat de details uitgroeien tot de hoofdelementen van het schilderij. Deze hoofdelementen zijn derhalve altijd kleurstippen of kleurvlakken die met het schildersmes in één veeg worden aangebracht. een veld vol korenbloemen, een rood pannendak, een goudblonde opper, een zwanewitte cumuluswolk, een groene weide, een knoestige boomgaard, een witte gevel, – alles versmelt in een vrolijk geheel van warme tinten.

Het decoratieve element, aan de uiterste grens van de figuratieve uitbeelding, smeedt een band met de toeschouwer. In die zin alleen, – in de overdracht dus van kleurindrukken – kunnen we de kunst van Deca sociaal noemen. Iets verder gaat hij in zijn sociale geëngageerdheid, als hij de werkende mens uitbeeldt.

Als zoon van een eenvoudig man betoont de schilder een haast religieuze eerbied voor de handenarbeid. Daarom ook beeldt hij de vrouw aan de wastobbe uit, schrobbend met de ruwe handen op de geribde wasplank.

Zelfs het grauwe winterlandschap fleurt op met enkele kleurvegen, zoals een flauwe winterzon toch nog even door het mistige wolkendek priemt en de aarde overgiet met de hoopvolle stralen van een komende lente. Dit is ook het geval voor zijn stillevens: we krijgen geen prentje, geen scherpomlijnde contouren van veeltintige voorwerpen, maar je hoeft slechts even je ogen half toe te knijpen om een glimp op te vangen van de kleurenweelde die het gemoed van de schilder beroert ».

De tentoonstelling blijft geopend tot en met zondag 23 april.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Publipers, 20 april 1972.