In een lange brief vraagt de heer Jean GREVIS (Leuvenselaan 341) mij naar de betekenis van de naam Blokske. Naar hij zelf schrijft, zit hij al meer dan 50 jaar met dit probleem. Mensen van meer dan 80 jaar kennen het woord van in hun prille jeugd, maar we ten niet wat er mee bedoeld wordt. Omdat het woord in onze Tiense plaatsnaamkunde voorkomt, zal ik er een paar Sprokkels aan wijden.

Eertijds liep er van aan het Molengat een weg naar het klooster van Danebroek buiten de muren. Dit Molengat was vanuit de stad bereikbaar via Avendoren. Het Molengat was een smalle doorgang in de grote of derde omheining. De weg van het Molengat naar Danebroek werd in twee maal bijna volledig vernietigd. Een eerste maal gebeurde dit bij de aanleg van de Leuvense steenweg in 1715, een tweede keer bij het aanleggen van de spoorweg Leuven-Tienen in 1837. Wat van de weg nog overblijft, is de huidige Galgestraat. Deze straat komt uit op een splitsing van twee wegen: de linkse weg loopt naar Kumtich, de rechtse naar de Breisemsestraat.

fig3.gif

In een tweede brief vertelt Jean Grevis ons, dat het aan deze splitsing volgens het bijgeloof “spookte”. Men mocht op deze plaats niet vloeken. Zelfs hardop praten was taboe. Vooral zeer oude mensen wisten dit nog te vertellen aan ons, kinderen van 4-5 jaar, vertelt mijn briefschrijver. Dat het op deze plaats spookte, was zeker niet ongewoon voor onze voorouders. Precies op deze splitsing stond immers de galg van Tienen. Een galg stond altijd aan de uithoek van een gemeente en vlak bij de hoofdweg. Vóór 1715 was de Breisemsestraat de weg naar Leuven. Bij het binnenkomen van het Tiense grondgebied (vanuit Kumtich) zorgde een opgehangen misdadiger voor de nodige rillingen, voor wie met slechte bedoelingen naar Tienen afzakte. De galg stond op een driehoekig pleintje, gelegen op een hoogte, en dus al van ver zichtbaar. Omdat hier de misdadigers ten aanschouwe van de reizigers werden opgeknoopt, moest zo’n plaats wel akelig zijn. Vandaar de legende, die tot op onze huidige dag schijnt voort te leven. De galg, die ik al vermeld vond in de 14e eeuw, stond dus op een pleintje dat “het Blokske” werd genoemd.

In een vorige Sprokkel situeerde ik het Blokske op het einde van de Galgestraat. Op dit driehoekige terreintje stond de galg, al van in de 14e eeuw. Een tekening van de galg vinden we zelfs in het Kaartenboek van Naveau (1754-1758).

Blokske is het verkleinwoord van Blok. Dit woord is in de plaatsnaamkunde zeer bekend. Blok gaat terug op bi-loke, dat zelf een afleiding is van het werkwoord bi-lukan en “omsluiten” betekent. In het huidige Nederlands leeft het woord nog verder. We noemen slechts beloken Pasen en nog duidelijker luiken (blinden vóór een raam), iets oogluikend toestaan, ontluikende bloemen, enz. Door het feit dat de klemtoon op de tweede lettergreep viel, begon de eerste zodanig af te slijten, dat bi-loke eerst verdofte tot be-loke en be-lok, om ten slotte slechts 1 lettergreep te worden: blok. Een bewijs van deze ontwikkeling vinden we voor Blok in Sint-Margriet-Houtem. Deze plaatsnaam luidde in 1647: ter plaetsen gheheeten die byloeck achter die schuere (Reg. Jansgasthuis 2, f. 251v). Volgens het register lag “die byloeck” bij die straette van boeslinter te Linther weert. Van de Dorpsstraat naar de Kerkweg liep een paadje. In de Atlas der buurtwegen heeft dit paadje het nummer 32. Het heet in het Frans: (Sentier du) Block.

Ook het omgekeerde komt voor. De klemtoon viel dan op de eerste lettergreep, zodat de e niet dof maar helder werd uitgesproken. Je kunt het vervolg raden: het achterste deel sleet vroeger af. Deze ontwikkeling is duidelijk in de plaatsnaam Belk in Sint-Maartens-Vissenaken. In 1340 (Armentafel) lezen we: t(er)ra sua que dicit(ur) beloc (f. 67a). Gemakshalve heb ik de afkortingen opgelost. De betekenis is duidelijk: zijn land dat genoemd wordt beloc. Maar rond dezelfde tijd lezen we in hetzelfde boek: bloc, naast een hoeve van een zekere Johannes de belke. In dezelfde regel staan dus de twee ontwikkelingen: bloc naast belke. De tweede vorm heeft ten slotte gezegevierd. Het straatje dat langs dit stuk land liep, heette in 1669 De Belck straete (Kaart Armentafel, f. 269v). Deze straat is dezelfde als het huidige Devriesstraatje. In de Atlas der buurtwegen van Vissenaken is het weg nr. 30, beschreven als de “Chemin d’exploitation du Chemin de Wever vers les Prairies”: dus de weg lopend van de Weverseweg naar de weiden. Eén van deze weiden was een “blok”.

De heer Jean Grevis vroeg me naar de betekenis van de plaatsnaam Blokske. In de twee vorige Sprokkels situeerde ik het Blokske aan het uiteinde van de Galgestraat. Blok is een samentrekking van bi-loke, een afleiding van het werkwoord beluiken = omsluiten.

Een weiland werd door de boeren dikwijls afgesloten met een gracht. De aarde die hieruit kwam, legden ze naast de gracht neer. Zo ontstond een dijk die de boeren met struiken beplantten. Zulk omheind stuk heette een blok. Later kon dit ook een veld zijn. Bij de omheinde weide lag de gracht aan de binnenkant van de ophoging, om de koeien te beletten de weide te verlaten. Bij een blok lag de gracht aan de buitenkant. Tussen het blok en de gracht lag dan een ophoging die met struikgewas werd beplant. In een verstedelijkt milieu werd een blok een terrein dat aan alle zijden door straten was omringd. In Tienen kenden we onder meer het Kabbeekblok, dat toebehoorde aan het Kabbeekklooster. De plaats waar het huidige Nieuwe Internaat van de PNT op staat, heette het Abelenblok, omdat de aanplanting bestond uit abelen.

Om een klein terrein aan te duiden, dat op een of andere wijze omsloten was, gebruikte men vanzelfsprekend het verkleinwoord Blokske. De uitgang -ke is echter een verdoffing van het Middelnederlands -kijn. De ij werd hierin als een lange i uitgesproken. Ten oosten van een lijn die loopt van Geraardsbergen naar Utrecht veroorzaakte deze i de zogenaamde umlaut. Tienen ligt ten oosten van de beschreven lijn en heeft in het dialekt nog altijd de umlaut. Wat dit betekent, zal ik in enkele woorden proberen te verduidelijken. Nemen we als voorbeeld: mannekijn, verkleinwoord van man. Bij het uitspreken van het woord (met in de eerste lettergreep een a) zette de mond zich al in de stand om de i van de laatste lettergreep uit te spreken. Het gevolg was, dat geen a meer werd uitgesproken, maar een klank die tussen a en i in ligt, namelijk een e. Het woord werd dus: mennekijn. Door verdoffing werd dit later: menneke. Het is dus ook dialektisch fout om te spreken van Manneke Pis. De juiste uitspraak is natuurlijk Menneke Pis. Bij “Blokske” veranderde de o onder invloed van de volgende i in een klank die tussen o en i in ligt. Het werd dus: Blakske. Door de umlaut is de klinker in het grondwoord veranderd in de Tiense verkleinwoorden: kat naast ketteke, hond naast hanke (maar dan zonder de h uit te spreken), enz.

Dr. P. Kempeneers.

Brabantse Folklore nr. 246, juni 1985, 151-154. Zie ook: Publipers, 22 en 29 feb. 1984, en 5 apr. 1984.