Over het toponiem Waaiberg of Waaienberg is al veel geschreven. Om een lang verhaal kort te maken, geven we een overzicht van de vroegere meningen.

1) In zijn « Toponymie van Opwijk » (1930, 158) verklaart Jan Lindemans het toponiem Waaienberg als « berg waar het waait ». 2) A. van Loey daarentegen verklaarde Wayenberch in zijn « Studie over de Nederlandsche plaatsnamen in de gemeenten Elsene en Ukkel » (Leuven, 1931, nr. 230) als « berg bij een waye of wade ». 3) A. Carnoy tenslotte publiceerde in de « Handelingen » (1950, 65-68) een artikel over « Het toponiem Waaienberg », waarin hij uitgaat van een verdwenen Germaans woord wâhi « blinkend, schoon ». Waaienberg zou dan een Vlaamse tegenhanger zijn van Mont Plaisant, Clermont, enz. Hij besluit zijn artikel met de opmerking: « Buitendien is het opvallend dat men nooit een wadenberg aantreft, terwijl men toch wel een wadenooi vindt ».

Naar aanleiding van de lezing van Carnoy vatte J. Lindemans het hele probleem samen in een artikel dat verscheen in de Mededelingen (1950, 39-46). Hij onderzoekt de oude, bekende vormen en stelt dat twee woorden voor de verklaring van Waaienberg in aanmerking komen. Het eerste woord is waai, een verbaalabstrakt van het werkwoord waaien. We vinden deze woordstam b.v. in waaiboom « boom in volle wind >>, waaibos, waaigat, waaihoek (o.c., 41). Het tweede woord is waai, door uitstoting (syncope) van d ontstaan uit wade, verbaalabstrakt van wadenen dus hetzelfde als wad, wed, gewad. Het betekent « ondiepte in het water, doorwaadbare plaats », maar ook « poet, stilstaand water, ondiepte », waaruit dan « kolk, diepte » en zelfs « doorbraak van een dijk ».

Vroegere attestaties uit de 13de eeuw hebben steeds waien- of wayen-. Een schrijfwijze als Wadenberg komt nergens voor, zegt ook Lindemans, zodat het eerste lid van de samenstelling bezwaarlijk geïdentificeerd kan worden met wade « gewad, wed » (o.c. 41), te meer daar er getuigen zijn uit dezelfde tijd en uit dezelfde streek, waarin dit wade verschijnt zonder syncope van d. Lindemans besluit dan ook, dat Waaienberggewoon betekent « berg waar het waait, waar de wind vrij spel heeft » (o.c. 46).

In Tienen komt het toponiem voor in Waaiberg(straat) en in Hof van de Waaiberg. Volgens Dewolfs (1941, 61) is de interpretatie van A. van Loey (waai uit wade) aannemelijk, daar vroeger de Gaas aan de voet van de Waaiberg liep. Voorzichtig voegt hij eraan toe, dat Lindemans daarentegen de voorkeur geeft aan de verklaring « mons ventosus, winderige berg ». Als oudste vormen vinden we : 1235 curtem de wayenberghe, Dewolfs, 61; 14de eeuw in wayenberch strate, R 44.807 f.7v; 1333 i(n) waye(n)b(er)ghe, RA p. 50, 1391 supra Wayenberghe, LM 13d, enz. Bij zeer vroege syncope van d zouden we teksten moeten hebben uit nog vroegere tijd. Deze teksten bestaan echter niet meer. We moeten dus hopen dat de oude schrijftaaltraditie met de grafie « Wadenberg » wel ergens behouden bleef. Als b.v. de skribenten daerschrijven, duikt ook nog eens de oude spelling dair op, al is het verlengingsteken i niet meer gebruikelijk. Het bewijs dat Waaienberg wel degelijk op ouder Wadenberg teruggaat, vonden we in de rekeningen van de O.L.V.-ten-Poelkerk. In een rekening van 1404 lezen we inderdaad: in vico wadenbergh (deel I, f.161).

Hiermee is het probleem definitief opgelost. Waaiberg betekent dus niet « Montagne aux vents » (19de eeuw, passim), maar berg waar een wad gelegen is. Dit wad, hier te verstaan als poet of vochtige plaats, ontstond door de voorbijlopende Gaas. Deze verdwenen beek stak de Waaiberg over aan de voet van de helling, voor de bocht (zie Atlas der waterlopen, 1884). De interpretatie « winderige berg » gaat derhalve niet langer op, te meer daar de Waaiberg naar het zuiden is gericht en niet meer koude winden opvangt, dan de hellingen van de Kabbeek- of Veldbornstraat. Berghellingen die integendeel naar het noorden zijn gericht, en dus kouder zijn dan andere hellingen, krijgen in de toponymie benamingen die op die grotere koude wijzen, vooral in de winter. Zo kennen we in Hoegaarden de Kouberg en de Sneeuwberg, terwijl in de middeleeuwen de zuidelijk gerichte hellingen van de Schoorbeek gebruikt werden om wijngaarden aan te leggen.

Dr. P. Kempeneers.

Brabantse Folklore 246, juni 1985, 159-160.