Op 10 december 1993 viert de Kredietbank “70 jaar bankieren in Tienen”. Daarom besteden we aandacht aan de geschiedenis van het huis op de Grote Markt, waar deze bank thans gevestigd is.

Het huis ontstond uit een vereniging van twee panden met kadasternummers G 279 en G 280. De geschiedenis van dit huis is mogelijk gemaakt door mijn onuitgegeven “Historische Atlas van Tienen” (Tienen, 1992, 654 blz.) en het artikel van pastoor Fr. De Ridder, in “Eigen Schoon en de Brabander” (1939, 99 e.v.). Hoewel De Ridder het pand verkeerd situeert, is zijn informatie na korrektie zeer bruikbaar.

Het pand (G 280) heette eertijds de Swerten Leeuw. Deze grensde vooraan aan de Verckensmerckt en achteraan aan de Fonteijngracht. Deze gracht begrensde vroeger de huizen aan de westkant van de Grote Markt. Ze liep van aan de Augustijnen in de huidige Dr. Geensstraat (vroeger Augustijnenstraat) naar de Broekstraat. Ook nu nog vormt de verdwenen Fonteingracht de perceelsgrens van het Wit Paard, het Rood Paard, enz.

Als oudste bezitters van de Zwarte Leeuw kennen we in 1418-27 Cornelis van Vrijhouthem. Hierop volgden chronologisch: 1440-70 Jan van Bivorden, 1480-86 Wouter Peterins, 1486-90 Gielis Gielis, 1500-1516 Willem Taps die wordt aangeduid als werd in den swerten leu (d.i. waard in de Zwarte Leeuw) en die stierf in 1516, daarna in 1516-29 Jan Taps of die wedue inden swerten leeuw ende haeren sone janne taps. Daarna komen in 1529-33 Jan Taps gerven (= erfgenamen), der oude, en in 1533-39 Jan Taps, der jonghe. De volgende eigenaars zijn volgens De Ridder: in 1545-59 de erfgenamen van Jorys Heynis en Kathelijne van Mulck, waaronder Karel Heynis, in 1561-65 Gozewijn Coeninckx, in 1565-67 Jan Delvae, en na deze in 1568-82 Peter van den Woestijnen alias Besselen, in Latijnse dokumenten vertaald als Petrus de Deserto.

Bij gebrek aan betaling van de rente van 5 gulden, verschuldigd aan het “anniversarium commune”, liet het kapittel van Sint-Germeins het eigendom beklagen. Zo werd het goed in 1582 verkocht aan Jan Piret. De rentmeester van Sint-Germeins tekent in zijn rekenboek aan, dat hij de 10de januari 1588 gekocht heeft bij Jan Piret van de Zwarte Leeuw drije boecken papiers tot diversche prothocollen, aan 2,5 stuivers per boek. Hieruit blijkt dat Jan Piret hier een boek- en papierhandel hield. De genoemde Piret kwam ook in het bezit van het kleinere pand ernaast (later G 279), dat van 1587 af de cleynen swerten leeuw heet, in tegenstelling tot het grotere pand dat dan de Grote Zwarte Leeuw of gewoon de Zwarte Leeuw werd genoemd. Beide panden hoorden dus op het einde van de 16de eeuw toe aan dezelfde familie, maar ze bleven nog gescheiden.

Jan Piret was getrouwd met Maria Feckens. Hij maakte zijn testament in 1610, zijn huisvrouw in 1613. Ze hadden volgende kinderen. 1) Gertrudis trouwde met Jan van Beaulieu (of de Beaulit). 2) Joanna trouwde met Jans broer, Adriaen van Beaulieu. Joanna en Adriaen hadden als dochters, Francisca van Beaulieu, en Maria van Beaulieu, die waarschijnlijk de echtgenote werd van Mathijs Vleminckx. 3) Willem was licentiaat in de beide rechten. Hij wordt vermeld in 1638 en 1647, en betaalde voor hem en zijn mede-erfgenamen lange tijd de rente van 5 gulden die op de Kleine Zwarte Leeuw stond. 4) Margareta werd begijn in Tienen. Haar ouders, Jan Pireth en zijn huisvrouw Mayken Fijckens, kochten voor haar een huis op het Begijnhof. 5) Catharina trouwde met Jan del Fos. Zij hadden een dochter, Maria del Fos, die de 10de mei 1614 vroeg om haar professie te mogen doen in het Kabbeekklooster te Tienen. De 15de juni 1614 sprak zij haar gelofte uit. In 1649 schonk zij aan het klooster een zilveren kelk, die later bewaard werd in de Sint-Germanuskerk. Op zijn voet draagt hij het wapenschild van de familie met de woorden “St Maria del Fos – Anno 1649”.

In 1651 betaalden de erfgenamen van Adriaen de Beaulit de renten die op de Kleine Zwarte Leeuw stonden. Deze familie kwam uit Waals-Brabant en bezat volgens De Ridder een schild, dat in een veld van lazuur een zilveren lelie droeg. Adriaan kwam naar Tienen en verwierf er, tussen 1616 en 1620, het poortersrecht. Na de verwoesting van Tienen in 1635 verhuisde hij naar Lathuy, waar hij zijn testament opstelde in december 1635. Na zijn dood schijnen zijn erfgenamen zich weinig van hun huis te Tienen hebben aangetrokken. Het huis was in 1635 afgebrand en was ook jaren daarna enkel nog een nuden grondt.

In 1651 worden de erfgenamen van Jan Pirette als eigenaars van de Zwarte Leeuw aangeduid. In 1654 kwam de grond in handen van Carel Meijs, Mijs of Maes, die dan eigenaar was van den grootten ende cleijnen swerten Leeuw. Hij zette er weer een huis op en doopte het de Keijser. Het goed ging van Carel Maes naar zijn erfgenamen (1700-1709), maar werd in 1709-1710 uitgewonnen door het klooster van Kabbeek. Eén van de erfgenamen van Carel Maes was Cornelius Maes, die getrouwd was met Anna Adriaensen. Hij stierf de 13de oktober 1747, in de leeftijd van 75 jaar, en werd begraven in de Sint-Germanuskerk.

Voor 1760 was de Keizer, of de voormalige Grote en Kleine Zwarte Leeuw, eigendom van Joannes Franciscus Kindermans, die getrouwd was met Catherina Gertrudis Maes. Op 1 september 1760 werd het hele pand (G 279 en G 280) gekocht door Charles Joseph de Brabant en juffrouw Maria Lucia Gossin wettige gehuijsschen. Dat het dubbele pand wordt bedoeld, blijkt duidelijk uit de “reengenoten”. De Keizer grensde in 1760 immers aan het huis van de weduwe Jan Goossens, de smid (pand G 278 dat niet reikte tot aan de Fonteingracht, nu kleding Christine), aan Sebastianus Bormans (pand G 277 dat wel kwam tot tegen de Fonteingracht, d.i. de voormalige Sint-Pieter, of de latere cinema Vox, nu Sporty), Stephanus van den Schrieck (pand G 281, nu taveerne de Markies), en verder aan de paters Augustijnen (aan de Fonteingracht) van achteren en de Markt van voren.

In 1796 wordt nog steeds Charles De Brabant als eigenaar opgegeven, en in 1800 ontmoeten we hierbij als toevoeging marchand de vin. De twee huizen worden dan geërfd door zijn erfgenamen, waaronder in 1826 André Debrabant. In 1834-37 zijn er twee eigenaars: Guillelmus Maes en Bernardus Coenen. Voor 1860 werden beide huizen dan definitief verenigd, met het nieuwe kadasternummer G 280a. Als eigenaar vinden we dan in de lijst van Popp: Emmanuel Vossen-Maes boutiquier. Het pand was in 1860 9 a 70 ca groot. In deze tijd kreeg het huis zijn huidige uitzicht, dat recentelijk bekend was als drukkerij en boekhandel Brandhof-Moers, tot de Kredietbank het huis gedeeltelijk verbouwde en er haar intrek nam.

Dr. P. Kempeneers.