Tijdens een Vlaams-Nederlandse ontmoeting van prominenten in Leuven vroeg de burgemeester van ‘s-Hertogenbosch naar de betekenis van het woord Brabant. Gedeputeerde C. Van Mellaert speelde mij in een kattebelletje de vraag door. Het antwoord had ik al gegeven in een rede die ik uitsprak in het Nieuwe Internaat op vrijdag 16 december 1994. Op dat ogenblik stonden we voor de geboorte van de nieuwe provincie Vlaams-Brabant. Op 1 januari 1995 zou immers de unitaire provincie Brabant worden gesplitst.
De naam Brabant is een ontlening aan het “Belgisch”. De eerste Germanen bereikten ons grondgebied rond de tweede eeuw voor Christus. Ze ontmoetten hier inwoners die een taal spraken, die prof. Gysseling, steunend op de teksten van J. Caesar, het Belgisch noemt. Deze taal was verwant met het Keltisch, maar was zeker niet dezelfde taal. De landname door de Germanen gebeurde geleidelijk en heeft generaties in beslag genomen. De onderworpenen die het gros van de bevolking bleven uitmaken, namen via een periode van tweetaligheid de taal van de Germaanse veroveraars over. Anderzijds ontleenden de Germaanse nieuwkomers woorden uit het Belgisch. Een voorbeeld is Belgisch brako. Gegermaniseerd tot broka, komt dit woord in het Nederlands voor als broek, een veel voorkomend woord voor “grasland op alluviale grond”. Met vocaalverkorting leeft dit Belgisch brako voort in Brakobanti, nu Brabant. Het tweede lid -bant betekent streek. Brabant betekent dus “grasland-streek”.
Het woord komt in geschreven teksten een eerste keer voor als adjectief in een Karolingische tekst uit de 7de eeuw: in pago Pracbatinse. De naam Brabant komt ook elders voor, namelijk in de omgeving van Arnsberg in de deelstaat Noordrijn-Westfalen.
Door het verdrag van Meersen had in 870 onder de Karolingers een eerste gebiedsafbakening plaats. De pagus Bracbatensis of de “Brabantse gouw” grensde in het westen aan de Schelde, in het zuiden aan de Hene of Haine, en in het westen aan de Dijle. De werkelijke kern van het huidige Brabant was echter Leuven, eertijds gelegen aan de uiterste oostgrens van de Brabantse gouw.
Dr. P. Kempeneers.