De Grote Gete (nr. 1) ontspringt in de gemeente Perwez nabij de Romeinse heerweg, kruist de weg Tienen-Namen en besproeit volgende gemeenten: Geest-Gerompont, Mont Saint-Andre, Bomal, Jauchelette, Geldenaken, Sint-Jans-Geest, Hoegaarden, Tienen en Budingen. Van aan de oorsprong tot in Budingen is de Grote Gete 51 km lang. In Budingen vloeit ze samen met de Kleine Gete om in de Demer, na een loop van 12 km, uit te monden te Halen (fig. 5).
opl05
Figuur 5: De Grote Gete aan de Ganzenbrug.

Om het debiet van de Gete te regelen, werden al vroeg sluizen gebouwd. Bekend is de Molensluis (1453 de moelensluse), aan de Molen van Neerhem, zodat de zijarm van de Gete hier de Sluisgete werd genoemd. Tussen 1525 en 1578 werd de Gete bevaarbaar gemaakt. Zo kwamen er op de Gete twee sluizen bij. De scheepvaart naar Tienen viel stil en kon zich daarna slechts herstellen tussen 1650 et 1656. Aangezien de scheepvaart niet meer plaatsvond, vroeg de abdis in 1716 de toestemming om een nieuwe sluis te bouwen op de Gete, binnen het kloosterdomein.

Gete is een voorhistorische waternaam. De oudste vorm luidt in 956 Gatia (Gys. 1960). Andere oude vormen zijn: 1245 supra iaciam, 1383 opte ghete, 1647 op die grootte gheete. In mijn Hakendoverse Plaatsnamen (Toponymica, IX, 5) heb ik de naam verklaard als “de roodbruine”, wegens de opvallende kleur. Volgens Devleeschouwer is Gete echter Oergermaans, met de betekenis “schreeuwster” (Naamkunde 1991, 142). De Gete aan het Maagdendaalklooster heette de Spillegete. In 1781 werd het klooster verplicht om te amoveren twee balcken gelegen in de gete steijgende de waeters aen de spillegete. Hierin kan spille betekenen “spil of as waarom iets draait”. Deze spil houdt dan verband met de toelating aan het klooster om een sluis te bouwen. Deze doorsteek is verdwenen, maar nog duidelijk als inzinking zichtbaar in de weiden achter het Maagdendaalklooster.

De Oude Gete (nr. 5) volgt de oude loop van de Grote Gete. In de Middeleeuwen trad de Gete herhaaldelijk uit haar oevers. Zo ontstond op verscheidene plaatsen een nieuwe bedding. De oude bedding kreeg dan de naam Oude Gete. Dit is ook in Oplinter het geval. Vorige eeuw vormde de Oude Gete nog grotendeels de zuidgrens van Oplinter. Door de aanleg van de kalkvijvers in Hakendover-Tienen verdween een deel van de oude bedding. Oude vormen zijn: 1340 iuxta antiquam iaceam, prope veterem iaceam, 1403 int ouerbroec by doude ghete.

De waterlopen 7, 16, 17. 18, 19, 20, 21 en 22 zijn alle Vloedgrachten. Een aparte benaming heeft waterloop 6 of Gilisgracht. De naam verwijst naar de vroegere eigenaar van de beemden aldaar. Het is een korte gracht die ontstaat in het Overbroek en in het Roosbroek in de Gete uitmondt. Wegens de nabijheid van het Broek komt ook Broekgracht voor.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Brabantse Folkore nr. 288, december 1995, p. 351-392. Ook verschenen in Publipers, augustus 1994.