Onmiddellijk na de aanleg van de Leuvensesteenweg (1715) werd bij het binnenkomen van de stad een bareel opgericht. Hier moesten de reizigers tolgeld betalen voor de aanlegkosten van de “Kassei”. Al in 1715 heet het eene Barriere alwaer betaelt wordt het passagie offt casseij gelt. Het ordonnantieboek spreekt op 26 augustus 1715 van de Jerste bariel opden steenwegh naer loven. Het meest gangbare woord was de Bareel, zoals in 1774 den barreel en in 1798 den Bareel. In Franse vertaling luidt het La Barriere, zoals in 1754 op kaart V van Naveau. In 1716 werd bij de Bareel een huis gebouwd, genoemd den huyse vanden iersten barier alhier buyten die lovensche poorte. Later sprak men van het Bareelhuis. Zo bezat het Tiense gasthuis achter den Bareelhuyse een bunder land (F 44) dat in 1798 verhuurd werd aan Franciscus Steveniers.

Het Bareelhuis kwam op de grond van Leenaert van Rillaerts erfgenamen. Deze grond was anderhalve dagmaal groot en werd rond 1700 verdeeld. Florentius Piteau kreeg het perceel F 84, één dagmaal groot, dat grensde aan de verdwenen Kieshaag. Hij had het goed verkregen langs zijn vrouw Barbara Cobbegiers by deylinghe. Het gedeelte aan de Leuvenselaan heeft bij Naveau in 1754 het nummer V 68 met een oppervlakte van 60 roeden. Hierop kwam het Bareelhuis. In 1830 is het perceel verkleind. Het bestond toen uit twee delen: F 86 of een tuin van 6 a, en F 87 of het Bareelhuis van 4 a 80 ca.

Het Bareelhuis stond dus aan de kant van de spoorweg. De grond van dit pand wordt nu ingenomen door zeven huizen, met de nummers 154 tot en met 166, gelegen naast het café De Koophandel richting stad. Het café zelf staat op de hoek van de Zijdelingsestraat en de Leuvenselaan. In 1796 woonde Jacques Gillard in het Bareelhuis, maar na 1800 werd dit nationaal goed verkocht aan landbouwer Guillaume Ponsaerts. In 1834 komt zijn weduwe als eigenares voor. Ze wordt nog vermeld bij Popp rond 1860.

De Bareel was een bekende herberg. Hier bleef op 17 september 1796 de Franse arts Guillotin, komende van Luik, logeren. De Parijse arts Joseph Jgnace Guillotin (28 mei 1738 – 26 mei 1814) was lid van de Constituante. Hij pleitte tijdens de zitting van 10 oktober 1789 voor de afschaffing van het standenonderscheid bij het voltrekken van de doodstraf. Tevens wees hij op het bestaan van een valbijl die geschikter was dan de bijl van de beul. Zijn idee werd aanvaard op 21 december, maar daarmee was nog geen valbijl beschikbaar. Antoine Louis, secretaris van de bond der geneesheren, vond een exemplaar in Engeland. De machine werd nagemaakt en op 27 mei 1792 werd voor het eerst, op de Place de la Grève, de straatrover Pelletier onthoofd. In het begin noemde men deze machine Louisette of petite Louison, naar de secretaris Louis. Daarna sprak men echter van de guillotine, als herinnering aan de arts die het werktuig liet invoeren.

Dr. P. Kempeneers.