De slagerij Versin, Nieuwstraat 5, heette voorheen de Gulden Laars. Ik heb deze huisnaam slechts een keer ontmoet, namelijk in 1757. Het was toen een huis in de gareelmaeckerije straete genaempt de gulde Lairse. Volgens Van Lennep waren laarzen in uithangtekens veelal rood geverfd. Ze kwamen voor bij schoenmakers, maar ook bij leerlooiers en soms bij brouwerijen. J. Helsen vermeldt in de Rechte straat in Lier een Witte Laars en Vande Weghe in Antwerpen tweemaal de Laars.

Dank zij een legaat van een halve Hollandse gulden of 8 stuivers van Henrick Schellens, ten voordele van het gemeen jaargetijde, is het mogelijk om de eigenaars over een lange tijd te volgen. In 1533-40 hoorde het huis van Versin toe aan Henrick Hombeecx alias Heyneman die smet en sedert 1540 aan Anna, zijn weduwe. Hun zoon Gysbrecht Hombeecx oyck smet volgde de vader op en wordt vermeld in 1556-78. Hij had minstens drie kinderen: 1° Dionys Hombeecx, 2° priester Gort of Godevaert Hombeecx, kapelaan in de Sint-Germeinskerk en sedert 1569 kanunnik, en overleden in 1598, en 3° Margaretha Hombeecx die trouwde met Willem van Herberghe.

De oudste zoon, net als zijn vader en grootvader smid, bezat het huis daer hij Inne woonende Is van 1578 tot 1598, doch moet in de loop van 1598 zijn gestorven, vermits de rekening over 1598-99 zijn erfgenamen als bezitters opgeeft. Deze erfgenamen verkochten de Gulden Laars in 1605 aan Joannes Commers, de jonge, die het behield tot in of rond 1614. Na hem kwamen: in 1619-21 Jacob Vaes, in 1621-23 Roelant van Wanghe, in 1623-28 Joannes Meys, daarna Lambercht de Groot en in 1635 zijn erfgenamen. Op 30 april 1636 verkochten Aert Lionen, Henrick en Lauerijs de Groot hun huis in de Gareelmakerijstraat aan Jan Laruweels, die ook voorkomt in de spelling Laruel, Laruweel en de Ruweel. Tot het goed van Laruweel hoorde ook de grote tuin, vermits zijn huis grensde aan den gemeynen ganck van achter naer de gracht. Deze gang heette nog in 1775 den doarganck naer de Mene. Deze gang is verdwenen. Nu is het de perceelslijn tussen de huizen in de Nieuwstraat en het Nieuwe Stadhuis.

Rond 1668 werd de Gulden Laars eigendom van Martinus Baudewijns, die het goed bezat tot rond 1700. In dit jaar is de weduwe van Merten Baudewijns de eigenares. Waarschijnlijk trouwde Guilliam Schellincx de weduwe Baudewijns, vermits hij tussen 1701 en 1710 voorkomt “uxoris nomine”, dus in naam van zijn vrouw. Hij wordt tussen 1710 en 1729 opgevolgd door Gonus van Goidsenhoven cleersnyder, en daarna door zijn weduwe. In 1757 vond ik als eigenaar Franciscus Pellegrin, maar volgens De Ridder ging het huis in deze periode over naar de dochter van Van Goidsenhoven. Deze trouwde met Jacobus van Mechteren, die de volgende jaren als bezitter voorkomt. Na hem, van 1761 tot 1770, komt de weduwe Van Mechteren, en van 1770 tot 1792 Jacobus van Mechteren, de jonge. De volgende eigenaar vanaf 1794 was Guillam Berrewaerts. Deze was een kruidenier en heet in sommige lijsten ook Guillaume Berwauts. In 1834 is hij opgevolgd door zijn weduwe, met als beroep koopvrouw. In 1860 is de Gulden Laars ten slotte eigendom van de winkelierster Jeanne-Cathérine Berrewaerts.

Dr. P. Kempeneers.

Opm. Met verkeerde lokalisering. Cf. Correct in Sprokkel 91.