Bergnamen zijn in Oplinter weinig talrijk. De Thuisberg vormt de waterscheidingslijn tussen de Braambeek en de Genovevabeek. Met zijn hoogte van 52,5 meter is hij eigenlijk een uitloper van de Keiberg in het noordelijk gelegen Stok. Een oude vorm van Keiberg luidt in 1681 op den keijenbergh, zo genoemd naar de aanwezigheid van keien. Oude vormen van Thuisberg zijn: 1682 opden t huys bergh, 1686 opden thuijs berch. Het eerste lid is misschien te verklaren uit Middelnederlands tuyschen “ruilen” en kan dan slaan op een onderlinge ruil van gronden. Gewoonlijk wordt het propriaal simplex Berg gebruikt: 1677 op den berch bouen sinte geneuijuen borne.

De Windmolenberg, in 1641 opden wintmolen berch, is een hoogte van 75 meter in Sint-Margriet-Houtem, genoemd naar de verdwenen Windmolen. Deze berg strekt zich verder tot in Oplinter en Tienen uit. Een uitloper van de Windmolenberg in Tienen is de Broekberg, in 1366 by den brucbergh, nu grotendeels ingenomen door het industriepark. In Utsenaken heette de uitloper de Steenberg, ca. 1350 steenberch, waarin zich een Steengroeve bevond. Na 1400 schijnt de naam niet meer voor te komen. Een enkele keer vond ik Galgeberg, in 1820 au Galgenberg, zo genoemd naar de galg aan de Galgestraat. In 1686 bezat Christiaen Willemaers uit Leuven 3 zillen land op den cop. De Kop is de plaats op de Steenberg in Utsenaken, waar twee wegen elkaar kruisen, namelijk de huidige Tiensveld(straat) en de Kopstraat. Kop betekent “top, kruin, ook van een berg”. Het toponiem komt ook in Hoegaarden voor. Hier is het een hoogte aan het uiteinde van de Kopstraat, waar verschillende wegen samenkomen.

In 1781 worden de verplichtingen opgesomd, die het Maagdendaalklooster moest nakomen bij het verhogen van wegen en dijken. Zo moesten de nonnen het dal opvullen aen den dijck van de gete, tegen de Schaapsweide. Ook den deijck van de broeck gracht moest verhoogd worden, evenals den deijck aen den dreft naer het broeck. De dijken kwamen vooral voor langs de oevers van de Gete.

Een dal is laagliggend land. Het is uitgestrekter dan een delle. In de toponymie luidt de vorm meestal daal, een geapocopeerde vorm, ontstaan uit de datief enkelvoud dale. In Oplinter komt het weinig voor. Ik heb het slechts gevonden als eerste lid in Daalborn. Een gracht heeft in Oplinter de betekenis van terreinscheur. Een begroeide terreinscheur heet Groengracht: 1677 die groengracht, in Utsenaken, en 1727 Groen gracht, gesitueerd op de Houweik bij de Vloedgracht. Wegens de vorm heet een gracht in Utsenaken de Kromgracht, in 1563 by de cromgracht, gelegen in het Langveld. Een inzinking, veroorzaakt door ontginning van zand of steen, heet kuit. Het woord komt ook voor in Hakendover, Hoegaarden, Kumtich en Tienen. In Oplinter vond ik in 1506 merghelcuyte. Mergel werd gebruikt voor de bemesting van akkers of als bouwstof voor de huizen. Een mergelkuit vond ik ook in Breisem (Kumtich). Aan de ontginning van steep herinnert de Steengroeve, 1686 op die steengroeue, gelegen bij de Kaasweg (nu Tiens Veld) in Utsenaken.

Dr. P. Kempeneers.

Verschenen in Brabantse Folkore nr. 288, december 1995, p. 351-392. Ook verschenen in Publipers, augustus 1994.